Op 24 augustus 1826 vond de officiële opening plaats van de Zuid-Willemsvaart (het kanaal), een gegraven waterweg tussen Luik en `s Hertogenbosch. Weert kreeg daardoor een rechtstreekse verbinding over water met die twee steden. Dat werd in Weert groots gevierd. s`Avonds voeren de eerste schepen het Bassin in, een haven/zwaaikom, die reeds gegraven was bij de aanleg van het onvoltooid gebleven Grand Canal du Nord.
Langs het Bassin vestigden zich bedrijven. Een daarvan was de steenkolenhandel van Leonard Broens. De steenkolen werden per schip aangevoerd uit het Luikse steenkolenbekken. In mei 1859 deden zich bij die steenkolenhandel ongeregeldheden voor. Deze trokken de aandacht van regionale en landelijke kranten en leidden tot een aantal rechtszaken. In dit artikel beschrijf ik deze gebeurtenis. Daarbij is het niet te vermijden dat er enig juridisch jargon gebruikt wordt. Ik hoop dat de lezer zich daardoor niet laat afschrikken.[1]
Wat was de aanleiding voor die ongeregeldheden?
Op 14 mei 1859 legde deurwaarder Frans Geene uit Weert op verzoek van Johannes van Laarhoven, fabrieksarbeider te Eindhoven, ten laste van Leonard Broens, koopman te Weert, executoriaal beslag op de voorraad steenkolen in diens magazijn aan het Bassin te Weert. De inbeslagneming vond plaats ter uitvoering van een vonnis van de rechtbank te Roermond. Om te voorkomen dat steenkolen aan het beslag zouden worden onttrokken, werd er een bewaker aangesteld, Laurens Bijlmakers, van beroep pruikenmaker, te Weert. De publieke verkoop van de in beslag genomen steenkolen zou volgens een advertentie in de Maas- en Roerbode van 21 mei 1859 plaatsvinden op maandag 23 mei 1859 om 9 uur `s morgens. Er werden 800 mud steenkolen te koop aangeboden tegen contante betaling.[2] Deurwaarder Frans Geene zou de verkoop leiden.
Verzet van Broens tegen de beslaglegging
Leonard Broens kon die voorgenomen verkoop van zijn steenkolen niet verkroppen. Hij was van mening dat er ten onrechte beslag was gelegd. Hij ging over tot actie. Hij ronselde een aantal personen om de in beslag genomen steenkolen weg te halen. Hij stelde hen een dagloon in het vooruitzicht en zo veel jenever als ze konden drinken. Op 20 mei 1859 `s avonds kwamen Leonard Broens, zijn vader en door hen gecharterde werklui bij het magazijn aan. Leonard Broens probeerde eerst door het aanbieden van geld bewaker Laurens Bijlmakers over te halen te vertrekken. Toen die poging mislukte, liet hij de latten en palen van het staketsel, dat om het magazijn stond, afbreken. Het ingehuurde werkvolk maakte vervolgens aanstalten met kruiwagens het terrein op te komen en de kolen op te laden.
Een drietal gewaarschuwde marechaussees van de brigade te Weert probeerde het weghalen van de steenkolen te verhinderen. Zij werden onverwachts aangevallen door de werklui, die door Broens goed waren onthaald op jenever. Intussen stroomde ook volk uit Weert toe, nieuwsgierig naar wat er gebeurde. De samengeschoolde menigte, opgejut door Broens, bekogelde de marechaussees met steenkolen en stenen. Volgens sommige berichten waren het zo`n 800 personen.[3] Een gewaarschuwde wachtmeester kwam met een andere marechaussee en de rijksveldwachter de in het nauw geraakte marechaussees te hulp. Zij slaagden met veel moeite en niet zonder gevaar zelf mishandeld te worden erin hun collega`s te ontzetten. Ook konden ze de aanstichters, Leonard Broens en zijn vader, arresteren. Toen zij deze naar het gevang wilden overbrengen, weigerden deze te lopen. De marechaussees zagen zich genoodzaakt hen op een stoel daar naartoe te dragen. Onderweg werden zij door Weertenaren met stenen bekogeld en met verwensingen overladen. Leonard Broens stond volgens een krantenbericht bij de politie te Weert ongunstig bekend. Hij zou bij een aantal gerechtelijke vervolgingen als medeplichtige betrokken zijn geweest.[4]
Een van de marechaussees bleek vijf verwondingen te hebben opgelopen. De wachtmeester was ernstig gewond. De epauletten en nestels (koorden) waren van de uniformen van de gezagsdragers afgerukt. Hun kleren waren gescheurd. Hun wapens waren onbruikbaar geraakt zonder dat zij, overvallen door de grote menigte toegestroomd volk, daar gebruik van hadden kunnen maken.[5]
De openbare verkoop op 23 mei 1859
De aangekondigde openbare verkoop van de steenkolen op 23 mei 1859 ging gewoon door. Omdat men voor nieuwe ongeregeldheden vreesde, gingen in de nacht van zondag 22 op maandag 23 mei 1859 de substituut-officier van Justitie, een luitenant en een brigade van de marechaussee te paard van Roermond naar Weert. Daar arriveerden ze `s morgens om vier uur, vastbesloten om zo nodig met geweld en gebruik van wapens de orde te handhaven. Dat machtsvertoon miste zijn uitwerking niet. Sterker nog: de substituut-officier van Justitie slaagde erin nog enkele personen, verdacht van medeplichtigheid aan de wanordelijkheden van de voorgaande vrijdag, aan te houden. Deze werden gevankelijk afgevoerd naar Roermond. Andere verdachten waren volgens sommige berichten op de vlucht naar België geslagen.[6] Van de aangehoudenen zouden enkelen reeds eerder tot zware straffen wegens verschillende misdrijven veroordeeld zijn.[7]
De verkoop van de steenkolen verliep verder zonder problemen. De aanstichters van de wanordelijkheden enige dagen tevoren waren immers gearresteerd.
Bij Koninklijk Besluit van 12 februari 1860 werd aan wachtmeester Krol en aan de manschappen Van Stevenick, Kospori en Roos, van de brigade marechaussee te Weert, een gratificatie tot een gezamenlijk bedrag van fl. 80 toegekend. De rijksveldwachter, (“opziener der jagt en visscherij der derde klasse”) W.J. Kleijnjans, gestationeerd te Weert, ontving een gratificatie van fl. 20. De gratificaties werden toegekend vanwege de betoonde moed en bijzondere plichtsbetrachting bij gelegenheid van de ongeregeldheden te Weert, waarbij geweld tegen deze personen was gebruikt.[8]
Arnold Godfried Broens
Door de arrestatie van Leonard Broens en de openbare verkoop van de steenkolen kwam de kolenhandel van Leonard Broens aan het Bassin stil te liggen. Weert bleef echter niet lang verstoken van steenkolen. In de Maas- en Roerbode van 25 juni 1859 verscheen de volgende advertentie.
“De ondergetekende heeft de eer aan zijn begunstigers te berigten dat Hij van af den vijfden dezer maand heeft opgehouden Namens L.J Broens te Weert te handelen terwijl thans de handel in steenkolen, timmer- en brandhout door hem voor eigen rekening wordt voortgezet. Zijn magazijnen te Weert, Asten en Eindhoven zijn ruim voorzien. Tevens beveelt hij zich in een ieders gunst aan. Weert, den 23 Junij 1859. Arnold Godfried Broens”.
Arnold Broens handelde voorheen blijkbaar ook als vertegenwoordiger van zijn jongere broer Leonard Broens naast zijn eigen handel in steenkolen in Asten en Eindhoven.
Arnold Broens had in de Beekstraat te Weert een handel in lompen gehad. Op 12 mei 1854 ontstond er vroeg in de avond brand in het lompenmagazijn. De lompen werden een prooi van de vlammen. Ook het gebouw werd zwaar beschadigd. Een geluk bij een ongeluk was dat er niet al te veel lompen waren opgeslagen, ander was er het gevaar geweest dat een gedeelte van de straat afgebrand zou zijn.[9]
Arnold Godefridus Broens is geboren op 9 juli 1827 te Weert en overleden op 24 augustus 1899 te Nuth.
Hij is op 25 februari 1853 te Asten getrouwd met Anna Maria Beckx. Het echtpaar Broens-Becks heeft 12 kinderen gekregen, waarvan er drie kort na hun geboorte zijn overleden. Vermeldenswaard is dat niet minder dan drie zonen priester zijn geworden en alle drie naar de Verenigde Staten zijn geëmigreerd om zich te bekommeren om het zielenheil van Nederlandse, Duitse en Engelse katholieke emigranten.[10] Bij het overlijden van Arnold Broens verscheen in De Volksstem, een Nederlandstalig weekblad in de Verenigde Staten, het volgende bericht.[11]
De Weerter raddraaiers voor het Provinciaal Gerechtshof van Limburg
Op donderdag 8 maart 1860 begon voor het Provinciaal Gerechtshof van Limburg een strafzaak tegen acht personen die beschuldigd werden van ”aantasting, gewelddadigen en feitelijken wederstand door meer dan twintig personen, gewapend tegen de gewapende magt, veldwachter en eenen geregtelijken bewaarder gepleegd, tijdens zij ter uitvoering van de wet, de bevelen van het openbaar gezag en van een geregtelijk bevel of vonnis handelden”. De vermelding van “meer dan twintig personen” in de tenlastelegging was van groot belang omdat bij bewezenverklaring daarvan bij wederspannigheid een minimumstraf van vijf jaren gold.[12] Sommigen verdachten werden ook beschuldigd van opruiing en belediging en dreigementen tegen agenten in de uitoefening van hun functie. De beschuldigingen hadden betrekking op de ongeregeldheden die op 20 mei 1859 in de nabijheid van de Zuid-Willemsvaart te Weert hadden plaatsgevonden. Door het Openbaar Ministerie waren niet minder dan 51 getuigen opgeroepen. De verdediging van de aangeklaagden gebeurde door zes advocaten: De Bieberstein, Sassen, Schous, Swart senior, Swart junior en Dessin. Met recht, een monsterproces.[13]
Het verhoor van de getuigen en de verdachten nam vier dagen in beslag. De getuigen moesten van Weert naar Maastricht reizen; geen sinecure in die tijd zonder treinverbinding, auto en fiets.
De eis en de uitspraak van het Gerechtshof
De advocaat-generaal van het Gerechtshof vroeg in zijn requisitoir zes van de verdachten schuldig te verklaren aan de hen ten laste gelegde feiten. Hij eiste een gevangenisstraf van ten minste vijf jaar tegen vader en zoon Broens, Kwasters en Luys en bovendien voor ieder van hen een boete van fl. 8,-. Voor Voets en Hoenraets[14] eiste hij een gevangenisstraf van ten minste zes maanden op grond van verzachtende omstandigheden. Voor de verdachten Gijbels en Meuwis vroeg hij vrijspraak.[15]
Op 20 maart 1860 deed het hof uitspraak. Het hof achtte niet bewezen dat bij de wederstand meer dan twintig gewapende personen waren betrokken. Dat was een enorm voordeel voor de verdachten omdat dan geen minimumstraf van vijf jaren opgelegd moest worden.
In vergelijking met de eis van de advocaat-generaal kwam het hof tot aanzienlijke lagere straffen. Leonard Broens werd veroordeeld tot zeventien maanden gevangenisstraf en vader Broens tot één jaar. Kwasters en Voets kregen een maand eenzame opsluiting. Luys kreeg een boete van fl. 15,- opgelegd.[16] De andere verdachten werden vrijgesproken. De president van het hof sprak na de uitspraak de verdachten ernstig toe waarbij hij het verkeerde en betreurenswaardige van het voorval schetste. Hij bracht vader Broens onder het oog dat zijn gedrag dubbel strafwaardig was. Niet alleen door zijn zoon niet van het wanbedrijf te weerhouden maar ook door daar zelf aan deel te nemen.[17]
De veroordeelden kregen drie dagen de tijd om tegen het arrest in cassatie te gaan bij Hoge Raad. Alleen Leonard Broens maakte daar gebruik van.
De vader van Leonard Broens, Jan Leonard Broens, is geboren op 28 december 1799 te Budel. Hij is tussen 15 en 21 maart 1878 overleden te Turnhout.[18] Hij is op 7 februari 1831 te Weert getrouwd met Catharina Vertu/Forteij, gedoopt op 13 januari 1790 in Roggel en op 11 mei 1868 overleden te Weert.[19] Jan Leonard Broens, koopman, was in 1844 volgens het kadaster eigenaar van een perceel ter grootte van 315 vierkante meter, met huis en erf, in de Maasstraat te Weert.
Op 12 mei 1868, een dag na het overlijden van zijn moeder, verkocht Leonard Broens, koopman, wonende te Turnhout, zijn erfdeel in de nalatenschap, zijnde de onverdeelde helft, voor een bedrag van vierhonderd gulden aan zijn broer Arnold Broens, wonende te Weert.
Vader Joannes Leonardus Broens was, zoals we gezien hebben, in maart 1868 overleden. Tot die nalatenschap behoorde een huis en erf gelegen in de Maaspoort, sectie O nr. 86, groot 3 roeden en 30 ellen.[20] Arnold Broens werd zodoende eigenaar van dat huis.
Het cassatieberoep van Leonard Johan Broens
Ik beperk me in dit verhaal verder hoofdzakelijk tot Leonard Broens.
Het Gerechtshof had Leonard Broens junior schuldig verklaard aan “aantasting, feitelijke en gewelddadige wederstand door meer dan drie en minder dan twintig personen, ongewapend, jegens eenen geregtelijke bewaarder en agenten van de gewapende magt….” en aan “opruijng tot die rebellie…”. De advocaat-generaal bij de Hoge Raad, Karseboom, concludeerde tot vernietiging van het arrest van het hof, voor zover de feiten mede gekwalificeerd waren als rebellie. Dat leek er dus goed uit te zien voor Broens. De advocaat-generaal was van mening dat de feiten bewezen en strafbaar waren maar kwalificeerden als ” het slaan van van een agent der gewapende magt en van een bediende beambte onder de waarneming hunner dienst”. Hij adviseerde de Hoge Raad Broens daarvoor tot dezelfde straf te veroordelen als het gerechtshof en in de kosten van cassatie.
De behandeling door de Hoge Raad
De conclusie van de advocaat-generaal omtrent de kwalificatie van de gebeurtenissen leidde ertoe dat de Hoge Raad in zijn uitspraken uitgebreid en gedetailleerd inging op hetgeen zich op 20 mei 1859 aan het Bassin te Weert had voorgedaan. Ik geef een deel daarvan hierna, geparafraseerd in eigen bewoordingen, weer.
Ondanks het verbod van Bijlmakers, de pruikenmaker, die als bewaarder van de in beslag genomen steenkolen was aangesteld, hadden Broens en een andere verdachte de palen van de afsluiting waar de steenkolen opgeslagen waren, afgebroken. Na het afbreken van het staketsel had Broens tegen Bijlmakers gezegd: “Bijlmakers, ge kunt vertrekken, pruikenmaker gij hebt hier voldaan, ik bedank u voor uwe goede oppassing, -nu gauw eruit, of ik laat u door mijn werkvolk uitgooien”. Tegen het werkvolk had hij geroepen: “allez jongens, alles is ter mijner verantwoording, wat er van komt of niet”.
Vervolgens was een aantal personen uit het samengestroomde volk de bergplaats binnengedrongen. De bewaarder had zich als zodanig kenbaar gemaakt en gezegd dat niemand aan de steenkolen mocht komen. De door de bewaarder geïnformeerde marechaussee Van Zutphen was met een patrouille ter plaatse verschenen, had de menigte meegedeeld dat hij commandant was en verzocht de plaats te ontruimen. Anders zou hij geweld moeten gebruiken. Leonard Broens had daarop geantwoord: “ik commandeer hier, allez jongens, pak de kruiwagens, allez mannen, aan het werk.” Toen niemand daar aanstalten toe maakte, had hij tegen zijn vader gezegd: ”begint gij dan maar”. Vader Broens had een mand met steenkolen gevuld. Bewaarder Bijlmakers, die zijn taak serieus nam, had de mand leeggeschud. Leonard Broens had daarop de mand van Bijlmakers afgenomen en hem daarbij in de hand geknepen. Ook had hij een handvol kolengruis op de marechaussee Van Steveninck gegooid. Toen deze hem wilde arresteren, had hij zich samen met zijn vader daartegen verzet. Daarbij had hij met een stuk steenkool de marechaussees Van Zutphen en Van Steveninck op het hoofd geslagen en verwond. Vader Broens had zich er ook mee bemoeid en marechaussee Van Zutphen gestoten en geslagen. Vervolgens was er een worsteling ontstaan tussen vader en zoon Broens en de beide marechaussees. Daarbij waren van de marechaussees de epauletten en nestels van de uniformen afgerukt. Leonard Broens had de te hulp geschoten veldwachter Kleijnjans in een vinger gebeten en diens vest verscheurd. Van de marechaussee Roos had hij de stormbanden van diens casque (helm) afgescheurd. Tijdens die worsteling had Leonard Broens geroepen: “allez jongens, werpt op, gooit op, sta me bij, help mij, heb ik u lieden daarvoor van daag getracteerd en betaald, dat gij mij niet helpen wilt, helpt mij, ik zal u daarvoor beloonen”. Een aantal van de medebeschuldigden had daarop de marechaussees aangevallen, hen de wapens uit handen gerukt, bedreigingen geuit en kolen en gruis naar hen gegooid. Aan de worsteling kwam pas een einde toen wachtmeester Kroll, commandant van de brigade te Weert, samen met marechaussee Kaspori, op het terrein verscheen en de menigte op zijn verzoek uiteenging.[21]
De uitspraak van de Hoge Raad
De Hoge Raad achtte de hiervoor vermelde feiten bewezen. De daarna volgende redenering is een voorbeeld van hogeschool juristerij.
De Hoge Raad vond dat het bijten in de vinger van veldwachter Keijnjans en het slaan van marechaussee Van Stevenick niet viel onder de bewoordingen van artikel 209 van het Wetboek van Strafregt, “toute résistance avec violence et voies de fait”.[22] Daarmee was alleen bedoeld geweld bij daadwerkelijk verzet. Het bijten van de veldwachter en het slaan van de marechaussee waren” volgens de Hoge Raad “beledigingen en geweldplegingen als bedoeld in artikel 228 Wetboek van Strafregt”.
De Hoge Raad vernietigde het arrest van het Provinciaal Gerechtshof van Limburg op dit punt en oordeelde dat het toebrengen van slagen aan agenten van de gewapende macht en aan een dienstdoende beambte in de uitoefening van hun functie strafbaar was volgens artikel 228 Wetboek van Strafregt.
Die andere kwalificatie van de feiten baatte Leonard Broens echter niet. Ook de Hoge Raad veroordeelde hem in zijn zitting van 15 mei 1860 tot zeventien maanden gevangenisstraf en bovendien in de kosten van de procedure.[23]
Een eerdere strafzaak tegen Leonard Broens wegens de ongeregeldheden op 20 mei 1859
Leonard Joannes Broens, koopman, geboren en wonende in Weert, had zich al eerder, kort na de ongeregeldheden aan het Bassin te Weert, moeten verantwoorden voor de rechtbank te Roermond voor een ander ten laste gelegd strafbaar feit, namelijk dat hij op 20 mei 1859 ´wederspannigheid door één persoon met wapenen´ had gepleegd. Deze tenlastelegging was van een lichtere categorie dan die voor het Provinciaal Gerechtshof. Daardoor was de rechtbank bevoegd die te behandelen. De rechtbank had hem op 29 juni 1859 daarvoor tot een gevangenisstraf van zes maanden veroordeeld. Leonard Broens had tegen dat vonnis beroep aangetekend bij het Provinciaal Gerechtshof van Limburg. Het hof had op 13 april 1860 het vonnis van de rechtbank bevestigd. Ook tegen die uitspraak van het hof was Broens in cassatie bij de Hoge Raad gegaan.
De Hoge Raad nam in zijn uitspraak van 19 juni 1860 als bewezen aan dat Leonard Broens veldwachter Hoens, die hem wilde beletten inbeslaggenomen steenkolen op te scheppen, een stoot tegen de borst had gegeven en de schop, die hij bij zich had, dreigend opgeheven had en gezegd had: “wanneer gij niet teruggaat, sla ik u met de schop in de nek”.
De Hoge Raad was van oordeel dat deze feiten geen wederspannigheid door één persoon met wapenen in de zin van artikel 212 van het Wetboek van Strafregt opleverden. Hij vernietigde de uitspraak van de rechtbank te Roermond. Maar ook in deze cassatiezaak leverde dat voor Leonard Broens niets op. De Hoge Raad veroordeeld hem op 19 juni 1860 wegens het toebrengen van slagen aan en het beledigen met dreigementen van een bedienend ambtenaar in zijn functie[24] tot een gevangenisstraf van zes maanden, een geldboete van fl. 10,– en betaling van de kosten van cassatie.[25]
De gevangenisstraf van Leonard Broens
De veroordeling van Leonard Broens was met de uitspraken van de Hoge Raad definitief geworden. Op 9 juni 1860 werd hij ingesloten in de gevangenis te Eindhoven. In het gevangenisregister is een aantal persoonlijke gegevens van Leonard Johann Broens vermeld. Als zijn vadersnaam is vermeld Johan Leonard. Die van zijn moeder Catharina Fortij.[26] Zijn geboorte- en woonplaats zijn Weert. Hij is 27 jaar en ongehuwd. Zijn gewone taal is Nederlands. Zijn beroep koopman. De godsdienstige gezindheid is niet vermeld.
Verder is zijn signalement vermeld. Zijn lengte is 1 El 8 Palm en 5 Duim.[27] Wat opvalt is dat bij `Bijzondere teekenen´ staat: “geprikt op de regter hand en linker arm”.[28] Verder is in het register als plaats van herkomst Heeze (!) vermeld.
Het verblijf van Leonard Broens in de gevangenis te Eindhoven is van zeer korte duur geweest. Al op 10 juni 1860 wordt hij ingeschreven in het register van de gevangenis te `s Hertogenbosch. In het register is aangetekend dat de straf zijn eerste veroordeling betreft. In de rubriek “misdaad, wanbedrijf of overtreding” is vermeld: “Het toebrengen van slagen aan agenten der gewapende magt en van een bediende beambte” en “wegens rebellie”. Hier is wel zijn godsdienstige gezindheid ingevuld: “Roomsch”. Als dagtekening van het vonnis of arrest is vermeld: “Hogeraad der Nederlanden d.d. 31 Mei 1860, 29 Junij 1859 Arr. Regtb Limburg”. Als tijdsduur van de straf is opgetekend: zeventien maanden, een maand, zes maanden en als dagtekening van de ingang van de straf 20 maart 1860. Voor de gevangenisstraf van een maand heb ik geen verklaring kunnen vinden. Als einde van de straf zijn vermeld 12 augustus 1861, 12 september 1861 en 10 maart 1862 en als datum van ontslag uit de gevangenis 10 maart 1862.
Hoe verging het Leonard Broens na het uitzitten van zijn gevangenisstraf?
Leonard Broens is vrij snel na zijn ontslag op 10 maart 1862 uit de de gevangenis op 3 juni 1862 te Weert getrouwd met Carolina Margaretha Maria van Lierop, modemaakster. Carolina van Lierop was een 20-jarige wees uit Eindhoven. Bij het huwelijk waren de ouders van Leonard Broens, Joannes Leonardus Broens, zonder beroep, en Catharina Vertu, zonder beroep, aanwezig.[29] Zij verklaarden toestemming te geven voor het huwelijk. De voogd en toeziend voogd over de minderjarige Carolina hadden hun toestemming bij notariële akte gegeven.[30]
De echtelieden Broens-Van Lierop zijn na hun huwelijk in 1862 naar België geëmigreerd en hebben zich gevestigd in Turnhout.[31] De achternaam Leonard Broens wordt daar als Bruens vermeld. Het echtpaar heeft daar, voor zover ik heb kunnen nagaan, negen kinderen gekregen. Een van de kinderen, Melanie Leonard Mathilda, is tussen 24 en 30 augustus 1878 overleden, 7 maanden oud.[32] Het echtpaar Bruens-Van Lierop woonde toen in de Otterstraat te Turnhout.
Carolina van Lierop, geboren rond 1841 te Eindhoven is op 1 juli 1880 te Turnhout overleden. Léonard Broens is daarna nog een tijd in Turnhout blijven wonen, maar later met meerdere kinderen verhuisd naar Sint-Jans-Molenbeek.[33] Dat leid ik af uit het feit dat in de jaren negentig van de 19de eeuw enkele van zijn kinderen in Sint-Jans-Molenbeek zijn getrouwd, onder meer op 16 juli 1890 en 3 september 1896. Zo trouwde Theodore Antoine Marie Bruens, beroep répresentant de commerce (handelsreiziger), geboren op 25 september 1872 te Turnhout, wonende in Sint-Jans-Molenbeek op 16 juli 1898 te Brussel met Laure Caroline Martin, beroep lingère (linnennaaister), geboren op 18 oktober 1869 te Antwerpen, wonende in Brussel, voorheen in Cugnon.[34] Als vader van de bruidegom is vermeld Léonard Bruens, van beroep négociant (handelaar), wonende te Sint-Jans-Molenbeek. Een jaar later wordt bij het huwelijk van zijn zoon Constantin Arnold Antoine Bruens als beroep van Léonard Bruens rentier (rentenier) vermeld. Andere zonen van Leonard Bruens waren pharmaciens (apothekers) in Sint-Jans-Molenbeek en Antwerpen en droguiste (drogist) te Sint-Jans-Molenbeek. Een drietal zonen van Leonard Bruens is in de jaren 1889, 1891 en 1892 opgenomen op Lijsten der Lotelingen van Turnhout.
Leonard Broens/Bruens heeft in Turnhout fortuin gemaakt. Dat blijkt onder meer uit de aankondiging van de openbare verkoop in 1897 van een “Huizing van 2 Woningen met plaats en magazijn” in de Otterstraat te Turnhout. De verkoop vond plaats ter herberg van den heer Aug. Peeters “in den Spiegel” in de Otterstraat te Turnhout. Leonard Broens woonde toen in Sint-Jans-Molenbeek.
De overlijdensdatum- en plaats van Leonard Broens heb ik niet achterhaald. Dat zal in ieder geval voor 1911 geweest zijn. In dat jaar vond in Turnhout op verzoek van de erven Bruens-Van Lierop te Brussel de openbare verkoop plaats van zeven huizingen, ook een bewijs van de welstand van Bruens.
Epiloog
Op 20 mei 1859 vonden aan het Bassin te Weert ongeregeldheden plaats. Aanleiding daarvoor was een poging van Leonard Broens om in beslag genomen steenkolen weg te halen. Een aantal deelnemers aan de ongeregeldheden werd strafrechtelijk veroordeeld. Leonard Broens vocht de hem opgelegde gevangenisstraffen tot en met de Hoge Raad aan; echter tevergeefs. Na het uitzitten van zijn gevangenisstraf is Leonard Broens getrouwd en naar Turnhout vertrokken. Daar heeft hij fortuin gemaakt. Een aantal jaren na het overlijden van zijn vrouw is hij met kinderen naar Sint-Jans-Molenbeek verhuisd.
NOTEN
[1] De inhoud van dit verhaal is hoofdzakelijk gebaseerd op krantenberichten, gerechtelijke uitspraken en gevangenisregisters.
[2] Een mud is een inhoudsmaat van 100 liter. Een mud steenkolen weegt tussen de 40 en 50 kilo.
[3] Ter bepaling van de gedachten: Weert telde bij de volkstelling van 1859 6800 inwoners, waarvan 3392 van het mannelijk en 3408 van het vrouwelijk geslacht. Van die 6800 waren er 6773 katholiek en 27 protestant.
[4] Maas- en Roerbode, 28 mei 1859.
[5] Maas- en Roerbode, 28 mei 1859; Nieuwe Rotterdamsche Courant, 28 mei 1859; De Noord-Brabanter, 31 mei 1859.
[6] De Tijd, 28 mi 1859; Noordbrabantsche en `s Hertogenbossche courant, 30 mei 1829.
[7] Maas- en Roerbode, 28 mei 1859.
[8] De Volksvriend, Weekblad van Roermond, 3 maart 1860.
[9] De Noord-Brabanter, 16 mei 1854.
[10] Zie voor meer informatie over deze familie: Weert, “Parel van de heide…in de 19de eeuw”, Frits Nies, pag.203.
[11] De Volksstem was een Nederlands-Amerikaans katholiek weekblad, dat van 1890 tot 1919 verscheen in De Pere, Wisconsin, USA.
[12] Artikel 210 Wetboek van Strafregt.
[13] Le courrier de la Meuse, 10 maart 1860, Nieuwe Rotterdamsche Courant, 10 maart 1860.
[14] In Weert heb ik geen personen met de naam ‘Hoenraets’ gevonden. Bedoeld zal zijn ‘Haenraedts’.
[15] Le courrier de la Meuse, 11 maart 1860.
[16] Le courrier de la Meuse, 22 maart 1860.
[17] Nieuwe Rotterdamsche Courant, 22 maart 1860; Nieuw Amsterdamsch handels- en effectenblad, 22 maart 1860.
[18] De Kempenaar 22 maart 1878.
[19] Vermeldenswaard is dat de ouders van Catharina Vertu, Arnold Vertu en Joanna Aloffs, volgens de in het Latijn geschreven doopakte, in Velsen “in Hollandia” getrouwd zijn.
[20] Veel dank aan Zef Koenen voor het aanleveren van het bronmateriaal voor deze gegevens.
[21] In het arrest van de Hoge Raad is de toedracht van de gebeurtenissen ietwat verschillend van die in de krantenverslagen.
[22] Tot 1886 gold in het Koninkrijk der Nederlanden nog de uit de Franse tijd daterende Code pénal met een vertaling in het Nederlands.
[23] Weekblad van het regt, 11 juni 1860.
[24] Artikel 230 Wetboek van Strafregt, resp. artikel 224 van het Wetboek van Strafregt.
[25] Weekblad van het Regt, 16 juli 1860
[26] De achternaam Forteij wordt in ander documenten ook als Vertu en Verdu vermeld.
[27] Bij wet van 21 augustus 1816 was in het Koningrijk der Nederlanden per 1 februari 1820 het metrieke stelsel ingevoerd ter vervanging van de verschillende regionale en plaatselijke maten. Deze bleven echter nog lang in gebruik.
Een El werd in de genoemde wet gelijkgesteld met een meter, een Palm met tien centimeter en een duim met één centimeter. Leonard Broens was dus een meter vijfentachtig centimeter: een grote jongen, zeker voor die tijd.
[28] Mogelijk betekent dit dat Leonard op die plaatsen tatoeages had.
[29] De meerderjarigheidsgrens lag vanaf 1838 tot 1901 op 23 jaar.
[30] Van 1838 tot 1970 hadden trouwlustige personen tot een leeftijd van 30 jaar toestemming van hun ouders c.q. voogden nodig voor het aangaan van een huwelijk.
[31] Rijksarchief België (Brussel), vreemdelingendossiers.
[32] De Kempenaar, 31 augustus 1878.
[33] Sint-Jans-Molenbeek is een plaats en gemeente in het westen van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest.
[34] Cugnon is een plaats in de Belgische provincie Luxemburg, dicht bij de Franse grens.