Tungelroy telde volgens de volkstelling van 1839 445 inwoners, waarvan bijna de helft jonger was dan 20 jaar.[i] De meesten waren werkzaam in de agrarische sector als landbouwer, dienstknecht of dienstmeid. De bebouwing was niet aaneengesloten maar verspreid over een betrekkelijk groot gebied. Wel was er een kerkje, gebouwd in de jaren 1792-1793. Op de voormalige schans was in 1820 een schooltje gebouwd. Tungelroy behoorde van oudsher als buitenie bij Weert.
Scheiding tussen Nederlands en Belgisch Limburg
Na de Franse tijd kwamen Weert en Tungelroy rond 1815 te liggen in het nieuwgevormde Verenigd Koninkrijk der Nederlanden. Vanaf 1830 tot 1839 behoorde de huidige Nederlandse provincie Limburg bijna geheel tot het Koninkrijk België. In 1839 vond de scheiding tussen Nederlands en Belgisch Limburg plaats. In onze regio werd de definitieve staatsgrens tussen Nederland en België pas enkele jaren later vastgesteld. Een staatsgrens betekende in die tijd onder meer dat de grens bewaakt werd en dat er belastingen werden geheven op im- en export van goederen.
De douane was belast met de controle op personen en goederen en het innen van invoer- en uitvoerrechten. Een van de plaatsen waar dat gebeurde was de grensovergang tussen Stramproy en Molenbeersel. Een zekere Johannes Arnoldus Swillens was daar in 1844 douaneambtenaar der derde klasse.[iii] Joannes Arnoldus Swillens is rond 1800 geboren in Visserweert, een klein gehucht aan de Maas, behorende tot de gemeente Roosteren.
Wat deed deze Johannes Arnoldus Swillens in Tungelroy?[iii]
Johannes Arnoldus Swillens was in 1844 in pension bij de herbergier Heidlauf in Tungelroy. Op donderdag 1 februari 1844 kreeg hij in Weert zijn traktement uitbetaald. Hij besteedde dat aan drank. Het was bekend dat hij onaangenaam kon worden, als hij veel gedronken had. In zijn pension overlaadde hij Heidlauf met zoveel beledigingen en bedreigingen dat men hem te verstaan gaf maar een ander pension te zoeken. Swillens stemde daarin toe en betaalde zijn schuld.
Johann Baptist Heidlauf is geboren op 30 januari 1803 te Sättelose, een gehucht van enkele boerderijen een paar kilometers ten noordoosten van Liggersdorf, in Baden-Württemberg. Hij is op dezelfde dag gedoopt in Mindersdorf.[iv] Op 12 april 1843 is hij in de gemeente Weert getrouwd met Aldegondis Strijbos, een weduwe met vier jonge kinderen. Bij hun huwelijk verklaarden de echtelieden dat zij al een kind hadden, genaamd Catharina, ingeschreven in het geboorteregister van Weert op 25 februari 1843. Zij erkenden en wettigden bij hun huwelijk deze Catharina. In de huwelijksakte is van Heidlauf geen beroep vermeld. Als beroep van Aldegondis Strijbos is winkelierster vermeld. Hoe en waarom Heidlauf in Tungelroy verzeld is geraakt, is mij niet bekend.
Aldegondis Strijbos is op 14 november 1799 in Weert geboren en daar op 70- jarige leeftijd overleden op 21 februari 1870. Zoals hiervoor vermeld, was Aldegondis Strijbos bij haar huwelijk weduwe. Zij is op 9 mei 1829 getrouwd met Wilhelmus Goevaerts. Deze is geboren op 2 juli 1796 te Stramproy en op 44-jarige leeftijd op 8 februari 1841 overleden te Weert. In de huwelijksakte is als zijn beroep schoenmaker vermeld. Als beroep van Aldegondis Strijbos is dagloonster vermeld. In zijn overlijdensakte staat dat Wilhelmus Goevaerts winkelier was. In die akte staat ook: “Wilhelmus Goevaerts, laatstelijk zijnen naam geschreven hebbende Govers”.
Het echtpaar Goevaerts-Strijbos heeft vier kinderen gekregen. Volgens de kadastrale kaart 1811-1832 was de weduwe Goevaerts eigenaresse van de percelen H 780 (huis) en H 781 (tuin) in het Kimpeveld te Tungelroy.[vi] Als beroep van Willem Goevaerts is in de oorspronkelijk aanwijzende tafel herbergier vermeld.
Een schot in het café van Van Kimmenade
Eerder op de dag had Swillens geld uitgegeven in het café van Van Kimmenade. Hij beklaagde zich bij Heidlauf dat hij geen geld meer had en dat Van Kimmenade hem dat geld moest teruggeven. Hij dreigde anders in het café de boel kort en klein te zullen slaan. Heidlauf probeerde Swillens te kalmeren en ging met hem mee naar het huis van Van Kimmenade. Swillens was gewapend met een geladen pistool en karabijn. Bij Van Kimmenade aangekomen eiste hij zijn geld terug, waar hij aan toevoegde “anders schiet ik u dat u de damp uit de keel komt”. De hevig geschrokken vrouw van Van Kimmenade, Gertrudis Willekens, zei tegen haar dertienjarige zoon een gulden aan Swillens te geven.[vii] Swillens nam dat geld niet aan en beweerde dat hij recht had op meer. Hij schoot vervolgens met zijn karabijn van korte afstand op Gertrudis Willekens. De kogel raakte de vrouw niet maar boorde zich op een hoogte van 102 centimeters in de muur. Iedereen in het café ging ervan door. Antonetta Vos, de vrouw van Mathieu Willekens, bleek door het schot gewond te zijn aan een vinger. Later kon men Swillens ontwapenen en arresteren. Na zijn arrestatie beweerde Swillens in het café van Van Kimmenade aangevallen te zijn door Heidlauf en Mathieu Willekens toen hij zijn karabijn laadde. Daardoor zou het schot afgegaan zijn. Swillens kreeg kost en inwoning in een pension van de overheid in Roermond, namelijk in het huis van bewaring
Gertrudis Willekens is geboren op 9 augustus 1799 te Maarheeze. Zij is een dochter van Arnoldus Willekens en Joanna Maria Moonen. Gertrudis Willekens is op 15 november 1830 te Weert getrouwd met Pieter Cornelis van Kimmenade. Zij woonde toen in Weert. Als haar beroep is in de huwelijksakte landbouwster vermeld. Zij is op 14 oktober 1876 op 77-jarige leeftijd overleden te Weert. De kinderen van Arnoldus Willekens waren volgens de kadastrale kaart 1811-1832 eigenaar van een tuin en huis op de percelen 155 en 156 in het Kimpeveld te Tungelroy.
Pieter Cornelis van Kimmenade is op 30 brumaire an 13 van de Franse republiek (21 november 1804) geboren te Laar, Weert. Hij is een zoon van Jacobus van Kimmenade en Anna Maria Hubrechts.
In zijn geboorteakte zijn Pierre Corneille als zijn voornamen vermeld. In de huwelijksakte is als zijn beroep landbouwer vermeld. Pieter Cornelis van Kimmenade is op 13 oktober 1882 op 77 -jarige leeftijd overleden te Weert.
Antonetta Vos is op 11 november 1811 geboren te Soerendonk. Zij is getrouwd met Mattheus Willekens, een jongere broer van Gertrudis Willekens. Zij is op 9 maart 1884 op 72-jarige leeftijd overleden te Hunsel. Mattheus Willekens is op december 1810 te Weert geboren en op 5 januari 1880 op 69-jarige leeftijd overleden te Hunsel. Als zijn beroep is winkelier vermeld. Het echtpaar Willekens – Vos woonde in februari 1843 in Tungelroy woonde. Hun zoon Arnold is op 10 februari 1843 geboren te Tungelroy. Later zijn zij verhuisd naar Hunsel. Hun dochter Joanna Maria is op 5 augustus 1844 geboren te Hunsel.
Swillens in het huis van bewaring te Roermond
In afwachting van een beslissing over zijn berechting werd Swillens opgesloten in het huis van bewaring te Roermond. De rechter-commissaris daar bereikten geruchten dat er twijfels waren over de geestestoestand van Swillens. Hij benoemde daarom op 3 maart 1844 twee artsen uit Roermond, de heren Lenn en Vanhalter, om Swillens te onderzoeken en een verslag uit te brengen over de toestand van zijn verstandelijke vermogens. Op 9 april 1844 rapporteerden zij dat zij Swillens hadden onderzocht en dat zijn lichamelijke en geestelijke toestand in orde was. Hij leed volgens hen niet aan krankzinnigheid.
Swillens voor het Provinciaal Hof van Limburg
Swillens moest zich voor zijn daad verantwoorden voor het Provinciaal Hof van Limburg. Hij werd ervan verdacht op 1 februari 1844 in Tungelroy met voorbedachten rade schuldig te zijn aan:
1) een poging tot moord op Gertrudis Willekens, echtgenote van Pieter Cornelis van Kimmenade, herbergier, door middel van een geladen karabijn, welke poging strandde door toevallige omstandigheden, onafhankelijk van de wil van Swillens;
2) verwonding van een ringvinger van Antonetta Vos, echtgenote van Mathieu Willekens, winkelierster te Tungelroy.
In zittingen van 29 en 30 juli 1844 werden 13 getuigen gehoord. Een aantal van hen legde verklaringen af over de gebeurtenissen op 1 februari 1844. Anderen, ondervraagd door de raadsman, mr. Lebens, van Swillens, spraken over de geestesgesteldheid van Swillens. Uit deze laatste verklaringen kwam naar voren dat Swillens sinds maart 1839 in somberheid en zwaarmoedigheid was vervallen. In die maand had hij met een geweerschot een van zijn kameraden, eveneens een douaneambtenaar, gedood. Hoewel er daarbij sprake was van wettige zelfverdediging, bleken de gevolgen daarvan voor hem zeer ingrijpend.
Volgens deze getuigen had Swillens gezegd dat hij zich sindsdien geen mens meer voelde. Hij beklaagde zich voortdurend dat iedereen het op hem gemunt had, vooral zijn meerderen. Ook had hij gedreigd 1500 mensen te doden die hij, naar zijn zeggen, wilde bevrijden van hun ellende in het ondermaanse. Swillens was in deze ziekelijke toestand aan de drank geraakt. Soms dronk hij zoveel dat dat bij hem hallucinaties en waanvoorstellingen veroorzaakten.
Hij verkondigde allerlei waanideeën, die hij in zijn jeugdjaren scheen te hebben meegekregen. Hij hield de inwoners van Tungelroy voor tovenaars, spoken en duivels. Hij geloofde dat hij zelf een tovenaar was en dat hij iedereen kon betoveren met een klein gebedenboek. Dat boekje had hij altijd bij zich. Hij meende daarmee te kunnen optreden tegen de boze geesten. Deze getuigen zeiden dat hij geestelijk de weg was kwijtgeraakt.
Een nieuw onderzoek naar de geestestoestand van Swillens
Tijdens de zitting van 30 juli 1844 stelde de advocaat van Swillens voor een nieuw onderzoek te laten doen naar Swillens. Het openbaar ministerie was het daarmee eens. Het Hof wees drie artsen uit Maastricht, de heren Thans, Batta en Grotendorst, aan om een tweede rapport uit te brengen voor de zitting van 12 september 1844. Deze artsen rapporteerden dat zij geen verstandsverbijstering bij Swillens hadden kunnen vaststellen. Door getuigen, die vaak met Swillens omgingen, was naar voren gebracht dat zijn verstand in de war raakte door het gebruik van sterke drank, hoe gering ook. In die toestand was hij geneigd om ruzie te zoeken. Verder moest men in ogenschouw nemen dat de dood van zijn kameraad bij Swillens had geleid tot verwarde ideeën, gepaard gaande met woede en razernij. De artsen meenden dat Swillens beschouwd moest worden als een gevaar voor de maatschappij.
Vervolgens werden twee getuigen gehoord. Deze brachten voorbeelden van absurd gedrag van Swillens naar voren. Een van hen verklaarde dat enkele maanden voor de gebeurtenissen in Tungelroy het gedrag van Swillens, die onder zijn gezag stond, zo onverdraaglijk was dat hij de leiding had verzocht Swillens de laan uit te sturen, zo niet dan zou hij ontslag nemen.
De eis van het openbaar ministerie
De procureur-generaal bij het Hof achtte de poging tot moord op Gertrudis Willekens en de verwonding van Antonetta Vos bewezen. Hij wees de daden van waanzin van Swillens toe aan het gebruik van sterke drank. De hersenschimmen, waar sommige getuigen over spraken, waren volgens hem een gevolg van bijgelovige denkbeelden. Hij beschouwde Swillens gezond van geest. Hij eiste de doodstraf tegen hem.
De verdediging aan het woord
De advocaat van Swillens, mr. Lebens, hield een uitvoerig betoog, waarin hij onder meer Swillens beschreef als een vreedzaam burger, een onberispelijke ambtenaar, wiens naam niet in de justitiële archieven voorkwam. De door het openbaar ministerie ten laste gelegde feiten ontkende hij niet. Wel zette hij vraagtekens bij de voorbedachten rade, die in de tenlastelegging was opgenomen en bij het oordeel van de artsen over de geestestoestand van Swillens.
Voorbedachten rade?
Dat Swillens met voorbedachten rade had gehandeld bestreed de advocaat. De gang van zaken was volgens hem de volgende geweest. Op 1 februari 1844 was Swillens na de middag naar het café van Van Kimmenade gegaan om zijn schuld te betalen. Hij gaf een gulden aan Gertrudis Willekens, de vrouw van Van Kimmenade, maar kreeg niets terug terwijl hij 12 cent moest terugkrijgen. Gertrudis Willekens beweerde dat dat hij deze 12 cent aan haar schuldig was voor 2 glazen bier die een boer een maand tevoren in gezelschap van Swillens had gedronken. Swillens herinnerde zich dat nog en vroeg de 12 cent terug omdat hij zich niet verplicht voelde voor die persoon te betalen. Nadat hij die 12 cent had gekregen had hij gezegd: “Nu staan we weer op goede voet”. Daarna was hij teruggegaan naar de herberg van Heidlauf. Daar aangekomen sprak hij over geld dat van hem door betovering in de café van Van Kimmenade gestolen was. Toen Heidlauf en Swillens op initiatief van Heidlauf naar het café van Van Kimmenade teruggingen, had Heidlauf Swillens gevraagd de wapens in het pension achter te laten. Swillens had toen geantwoord dat een douaneambtenaar zijn wapens altijd bij zich moest houden.
In het café eiste hij het geld terug dat men hem naar zijn bewering ontfutseld had. Hij dreigde te schieten als men het hem niet teruggaf. Ondanks dat men aanbood hem een gulden terug te geven, loste hij op enkele passen afstand van Gertrudis Willekens een schot zonder echter op iemand te richten. De kogel raakte niemand en boorde zich in de muur tegenover Swillens. Nadat de geschrokken aanwezigen haastig het pand verlaten hadden, verliet Swillens rustig het café om zijn post weer in te nemen. Hij ging liggen onder een afdak naast het huis van zijn meerdere, waar hij vredig in slaap was gevallen totdat hij werd gearresteerd. De advocaat vroeg zich af waar de voorbedachten rade om Gertrude Willekens te vermoorden op berustte. Hij kon niet de intentie hebben gehad om specifiek te schieten op vrouw Willekens. Alle getuigen die in het café aanwezig waren, hadden unaniem gezegd dat Swillens zich in algemene termen had uitgelaten zoals “Jullie gaan allemaal sterven; mijn geld of ik schiet dat u de rook uit de mond komt”. Ook de familie Van Kimmenade en de andere aanwezigen in het café hadden niet het idee dat Swillens de dood van een van hen beoogde. Anders zouden zij hem overmeesterd hebben en buiten de deur hebben gezet. De advocaat concludeerde dat er geen sprake was van voorbedachten rade.
Krankzinnigheid?
De advocaat betreurde dat het rapport van de artsen niet objectief was. De artsen schenen de verwarde geestestoestand van Swillens toe te schrijven aan overmatig gebruik van sterke drank.
Wat betreft de waanzin van Swillens, zou men de hele geschiedenis van zijn voorbije leven moeten kennen: de ontwikkeling van zijn intellectuele vermogens, zijn affecties, zijn emoties, zijn opvoeding, kortom alle omstandigheden die op enigerlei wijze op zijn geestelijke vermogens invloed hadden kunnen uitoefenen. De advocaat wees in dit verband naar de door hem veroorzaakte dood van zijn kameraad. Dat was de oorzaak van zijn triestheid. Sombere gedachten hadden ongemerkt geleid tot een staat van geesteszwakte met de neiging tot woede. Het gebruik van sterke drank lokte die neiging vaak uit.
Geleid door zijn instinct, was zijn vrije wil dan geheel uitgeschakeld. Hij was dan het slachtoffer van zinsbegoocheling, die bij hem tot de meest bizarre ideeën leidde, waarbij de werkelijkheid vervangen werd door hersenschimmen. Opgevoed met bijgelovige ideeën ontwikkelde deze neiging zich op grote schaal. De geringste opwinding leidde tot daden van woede. De advocaat concludeerde dat Swillens krankzinnig was en dat zijn zaak onder artikel 64 van de Code pénal viel.[vii]
Dat artikel bepaalde dat er geen sprake is van een misdaad als de dader ten tijde van zijn daad krankzinnig was. De advocaat bracht verder naar voren dat ingeval van twijfel daaraan de beschuldigde het voordeel van de twijfel moest krijgen. Verder moest een eventuele straf proportioneel zijn. In deze zaak was geen slachtoffer te betreuren, afgezien van de lichte verwonding aan de ringvinger van Antonetta Vos.
In het Franse keizerrijk, waartoe vanaf 1795 tot 1813/1814 ook de huidige Nederlandse provincie Limburg behoorde, was op 1 januari 1811 de Code pénal (wetboek van strafrecht) in werking getreden. De code bevatte afschrikwekkende en intimiderende straffen. De straffen waren streng en wreed. De rol van de rechter was bij de straftoemeting beperkt. Hij had de keuze tussen een in de wet vastgelegd minimum en een maximum. Er werd nauwelijks onderscheid gemaakt in zwaarte en omstandigheden van een misdrijf. Soms was er zelfs geen keuzemogelijkheid. Na de Franse tijd vaardigde Willem I in de hoedanigheid van Souverein Vorst der Vereenigde Nederlanden een besluit uit “houdende bepalingen ten aanzien van de Lijfstraffelijke Regstuitoefening in de Vereenigde Nederlanden”: het zogenaamde “Gesel- en Worgbesluit”.[i] Daarin werd onder meer de Franse Code pénal “bij provisie “gehandhaafd ‘totdat daaromtrent nader zal zijn voorzien”. Dat “bij provisie” heeft lang geduurd. Wel werden onder meer in het Gesel- en Worgbesluit wat mitigerende maatregelen voor de tenuitvoerlegging van straffen opgenomen. De terminologie in de Code pénal bleef echter gehandhaafd. Ook in rechterlijke uitspraken bleven deze termen in gebruik. De Code pénal bleef met wijzigingen tot 1886 in Nederland van kracht.
Oproep aan de rechters
De advocaat deed vervolgens in pathetische bewoordingen een beroep op de rechters. “De taak die vandaag op uw rust, is zwaar. U moet beslissen over de vrijheid, misschien zelfs over het leven van een man, die zonder haat, zonder woede, zonder belang, zonder wraakgevoelens het gemunt zou hebben op het leven van een medemens. U, vertegenwoordigers van de godheid op aarde, overdenk in uw geweten en in uw hart, dat van degene die nu in de beklaagdenbank zit om zich te verantwoorden voor een schuldige poging, overtuigend bewijs is gegeven van verstandsverbijstering. Deze poging kan, nee moet niet anders aangemerkt worden als het resultaat van een kracht, waaraan de patiënt geen weerstand kon bieden. Het oordeel dat u velt, zal eens bevestigd moeten worden door hem die over ons allen zal oordelen.”
Na het pleidooi van de advocaat zei de procureur-generaal dat hij bij zijn eis van de doodstraf bleef. De advocaat repliceerde daarop met “als het openbaar ministerie het hoofd wil van de beklaagde, welnu, laat het hem dan nemen.” Hij hoopte dat het hof zijn overtuiging zou delen en Swillens zou vrijspreken.
De uitspraak van het Provinciale Hof van Limburg
Het Hof deed op 20 september 1844 uitspraak in de zaak van Swillens, beschuldigd van een poging tot moord op Gertrudis Willekens. Het Hof nam de door het openbaar ministerie gestelde voorbedachten rade niet aan. Ook de krankzinnigheid van Swillens, door de verdediger aangevoerd, werd verworpen. Swillens werd schuldig verklaard aan poging tot manslag[ix] en veroordeeld tot eeuwigdurende dwangarbeid na eerst op een openbare plaats in Maastricht gedurende één uur te pronk gesteld te zijn met boven de schandpaal een bord waarop met grote, leesbare letters zijn naam, beroep, woonplaats, straf en misdaad vermeld moesten worden.[x] Tegelijkertijd moest met een gloeiend ijzer op zijn rechterschouder de letters T.P. gebrandmerkt worden.[xi]
Het Algemeen Handelsblad schreef over de houding van Swillens bij het horen van de uitspraak het volgende:
“De onverschilligheid, welke bij den uitspraak van dit arrest door den beschuldigde aan den dag werd gelegd, zijn lijdelijke houding bij het hooren dezer verschrikkelijke straf, scheen min of meer het beweren van eenige der gehoorde deskundigen te bevestigen, dat namelijk de beschuldigde, tijdens het plegen van het misdrijf, zijner zinnen niet magtig is geweest. Naar men gelooft zal de veroordeelde zich tegen het gewijsde, in cassatie voorzien”.[xii]
De Utrechtse provinciale en stads-courant berichtte als volgt:
“Het provinciaal hof heeft uitspraak gedaan in de zaak van Swilliens, beschuldigd van een poging tot moord op de vrouw van Van Kimmenade. Het hof heeft den voorbedachtelijke moord niet aangenomen, maar ook de krankzinnigheid, door den verdediger aangevoerd, verworpen en Swilliens schuldig verklaard aan poging tot manslag en hem veroordeeld tot altijddurende dwangarbeid, te pronkstelling en brandmerk.[xiii]
Naar de Hoge Raad
Swillens tekende tegen het arrest van het Provinciale hof van Limburg cassatie aan bij de hoogste rechtelijke instantie, de Hoge Raad. De Hoge Raad oordeelde uitsluitend over de toepassing van het recht. De door de advocaat van Swillens beweerde schendingen van een aantal wetsartikelen werden door door de Hoge Raad niet gehonoreerd.[xiv] Het cassatieberoep werd dan ook verworpen en de uitspraak van het hof bleef in stand.
Een van de straffen in de Code pénal, Wetboek van Strafregt, was eeuwigdurende dwangarbeid. Dat ”eeuwigdurend” moet niet letterlijk worden opgevat. Eeuwigdurend duurt immers ook voort na de dood van een veroordeelde. Ook was in artikel 7 van het Gesel- en Worgbesluit bepaald dat “de straf van altoosdurende dwangarbeid (travaux forcés à perpetuité) wordt gesubstitueerd door confinement (opsluiting) in een rasp- of tuchthuis”, voor “eenen termijn … niet te bovengaande een tijd van twintig achtereenvolgende jaren”.
In de Code pénal stond ook dat dat een tot dwangarbeid veroordeelde alvorens zijn straf te ondergaan gedurende een uur op een openbare plaats te pronk gesteld moest worden. Boven het hoofd van de veroordeelde moest een bord geplaatst worden waarop met grote, leesbare letters zijn naam, beroep, woonplaats, misdaad en straf vermeld waren. De tepronkstelling had een dubbele functie. Op de eerste plaats was het de bedoeling dat de veroordeelde publiekelijk werd vernederd en te schand gezet. Het publiek kon de veroordeelde beschimpen of op een andere wijze van zijn afschuw doen blijken. Op de tweede plaats moest er een afschrikwekkende werking voor de burgers van uit gaan om zich aan de wet te houden.
De tepronkstelling
Begin mei 1845 werd Swillens, geboren te Visserweert en laatstelijk gewoond hebbend in Tungelroy, in Maastricht op de het marktplein te pronk gesteld.[xv] Hij zou volgens het arrest van het hof ook met de letters T.P. op zijn rechterschouder gebrandmerkt worden. Dat leed is hem bespaard gebleven want bij Koninklijk besluit van 18 april 1845 had het Zijne Majesteit behaagd hem daarvoor gratie te verlenen.[xvi] Ook was de eeuwigdurende dwangarbeid omgezet in 20 jaar opsluiting.[xvii].
Hoe ging het verder met de veroordeelde Swillens?
Johannes Arnoldus Swillens was, zoals we gezien hebben, veroordeeld tot eeuwigdurende dwangarbeid; een straf die bij koninklijk besluit was omgezet in 20 jaar opsluiting. Hij moest deze straf ondergaan in het Huis van Opsluiting (Reclusie) en Tuchtiging te Leeuwarden.
De leefomstandigheden in deze overbevolkte gevangenis waren zwaar. Dat was overigens niet alleen het geval in Leeuwarden maar ook in andere gevangenissen en arresthuizen.
Zo beklaagde de commandant van het Huis van Reclusie en Tuchtiging in Leeuwarden zich in 1849 over de “steeds voortdurende armoedige en ziekelijke toestand der gevangenen, die van elders werden aangebragt” en “de bedoelde gevangenen zijn allen zonder onderscheid, door ongedierte geteekend en bovendien door koude en ontbering zoodanig verzwakt dat velen hunner, dadelijk na aankomst, in de ziekenzalen moeten worden opgenomen”.[xviii] In 1849 waren er op 31 december 818 gevangenen in het Huis van Opsluiting en Tuchtiging in Leeuwarden ondergebracht. In dat jaar waren er 100 overleden.
Johannes Arnoldus Swillens is ook het slachtoffer geworden van deze slechte leefomstandigheden. Hij is op 48-jarige leeftijd op donderdag 13 maart 1851 in het Huis van Opsluiting en Tuchtiging overleden.[xix]
Op 31 december 1850 zaten er in het huis van van Opsluiting en Tuchtiging in Leeuwarden 780 criminele mannen gevangen. In 1851 overleden behalve Swillens nog 87 gevangenen. In de overlijdensakte staat dat hij gewezen ambtenaar was, geboren te Visscherweerd in Limburg, wonende te Tongelre, en dat verder niets van hem bekend was.
Epiloog
In Nederland wordt regelmatig geklaagd over te lage straffen. U hebt kunnen lezen dat dat in het midden van de 19de eeuw wel anders was. Of dat beter en rechtvaardiger was, is zeer de vraag.
Wat betreft de strafbaarheid van de daad van Joannes Arnoldus Swillens, tijdelijke inwoner van Tungelroy, en de hem opgelegde straf laat ik het aan de lezer over zich daarover een mening te vormen. Ik vermoed dat in de huidige tijd daar heel anders over geoordeeld zou worden.
Bronvermeldingen
[i] https://www.erfgoedtungelroyonline.nl/artikelen/De%20volkstellingen%20van%20Tungelroy.pdf
[ii] In de geraadpleegde stukken wordt ook de naam Swilliens gebruikt.
[iii] De inhoud van dit verhaal is, tenzij anders blijkt, gebaseerd op krantenartikelen in het Franstalige Journal du Limbourg van 18 en 19 september 1844.
[iv] waibel-wittlich.de
[v] De vermelding 1811-1832 kan wellicht verwarring oproepen. De verklaring van die data is dat de vastlegging van percelen in en plattegronden van gemeenten in kadastrale kaarten in Nederland begonnen is rond 1811 en afgerond is in 1832, echter met uitzondering van de huidige Nederlandse provincie Limburg die van 1830 tot 1839 bij het koninkrijk België hoorde. Pas in 1844, een aantal jaren na het Verdrag van Londen (1839), waarbij de scheiding tussen Nederland en België definitief geregeld werd, kwam ook in de toen nieuwgevormde Nederlandse provincie Limburg het kadaster tot stand. De minuutplannen en oorspronkelijk aanwijzende tafels geven de situatie in 1843/1844 weer.
[vi] Deze zoon is Arnoldus van Kimmenade, geboren 19 december 1830.
[vii] Artikel 64 Wetboek van Strafregt/Code pénal is te vergelijken met artikel 39 in het thans geldende Wetboek van Strafrecht, luidende: “Niet strafbaar is hij die een feit begaat, dat hem wegens de gebrekkige ontwikkeling of stoornis van zijn geestvermogens niet kan worden toegerekend.”
[viii] Het Gesel- en Worgbesluit heeft zijn benaming te danken aan de volgende bepaling (artikel 7) in het besluit: “De straf van altoosdurende dwang-arbeid (travaux forcés à perpétuité) …wordt gesubstitueerd (vervangen) door de straf van geeseling, met de strop om den hals, aan de galg vastgemaakt…”. De straf “met de strop om de hals aan de galg vastgemaakt” stond symbool voor worgen
[ix] Voor een goed begrip van de straf is van belang dat in artikel 2 van de Code pénal een poging tot een misdaad gelijkgesteld werd met de misdaad als de uitvoering van de misdaad niet had plaatsgevonden ten gevolge van omstandigheden buiten de wil van de dader. In dit geval oordeelde het hof dat Swillens een geladen karabijn op Gertrudis Willekens had gericht en een schot had gelost. Dat de kogel haar niet geraakt had maar in de muur terecht was gekomen, was volgens het hof een omstandigheid buiten de wil van Swillens.
[x] In de Code pénal was als straf “aan de kaak stellen” opgenomen. Deze straf was in het Gesel- en Worgbesluit vervangen door geseling of “te Pronkstelling op het schavot”: een in onze ogen nogal eufemistische term voor een vernederend gebeuren.
[xi]Als bijkomende straf werd een tot eeuwigdurende dwangarbeid veroordeelde op een publieke plaats met een gloeiend ijzer op de rechterschouder gebrandmerkt met de letters T.P.. Deze letters staan voor travaux perpétuels: de Franse woorden voor eeuwigdurende dwangarbeid.
[xii] Algemeen Handelsblad, 24 september 1844.
[xiii] Utrechtse provinciale en stads-courant, 25 september 1844.
[xiv] Weekblad van het regt, 9 maart 1845.
[xv] In 1854 zijn de straffen tepronkstelling, brandmerken en geseling afgeschaft.
[xvi] Deze majesteit was koning Willem II.
[xvii] Journal du Limbourg, 4 mei 1845.
[xviii] Algemeen Handelsblad, 19 oktober 1849.
[xix] Bron: www. blokhuispoort.nl/online-museum/huis-van -opsluiting/overledenen.