De inhoud van dit artikel is grotendeels gebaseerd op berichten in landelijke en regionale dagbladen. In veel van deze berichten worden de betrokkenen met voor- en achternaam vermeld. Alle vermelde personen zijn inmiddels overleden. Hoewel er vanuit een oogpunt van bescherming van persoonsgegevens geen restricties zijn, worden vanwege mogelijk nog bestaande gevoeligheden in dit artikel de namen van de hoofdpersonen met de ‘pseudoniemen’ Bert Teunis en Michel Schrijnen vermeld. Om diezelfde reden zijn er beperkt genealogische gegevens opgenomen.
Zondag 5 augustus 1923 was een stralende, zeer zonnige zomerdag zonder neerslag en weinig wind. Prima weer om een bezoek te brengen aan de grote kermis te Bocholt. De Nederlandse gulden was veel sterker dan de Belgische franc. Voor een gulden kreeg men twaalf francs. Voor een franc kon men vier glazen bier kopen. Cafébezoek in België was dus voor Nederlanders financieel aantrekkelijk. Dat goedkope bier leidde ertoe dat er veel, te veel, van werd genuttigd. En te veel bier leidt tot dronkenschap en vaak verhitte gemoederen. Dat was ook het geval op die kermiszondag in Bocholt.
Een vechtpartij in het café van Silvester Drieskens
Een aantal Weertenaren bezocht Bocholt op kermiszondag 5 augustus 1923. Daarbij werden bezoeken aan cafés niet overgeslagen. Omstreeks zeven uur `s avonds kwam een gezelschap van zes personen uit Weert het café van Silvester Drieskens binnen. Zijn vrouw was een Nederlandse, afkomstig uit Stramproy.
Er hing in het café een dreigende sfeer. Wellicht speelde een oude kwestie daarbij een rol. Plotseling ontstond er een vechtpartij tussen Weertenaren.ii Er vielen flinke klappen. Zelfs cafébezoekers, die niets met de ruzie te maken hadden, werden geslagen. Een deel van de bezoekers vluchtte naar buiten. In de schaars verlichte gelagkamer ging de ruzie door. Bij die ruzie waren Michiel Schrijnen uit Weert en een broer van Bert Teunis betrokken. Schrijnen trok een mes en sloeg daarmee wild om zich heen. Petronella Verhagen, een 49-jarige vrouw uit Weert, liep enige snijwonden op aan arm en vingers. Enkele aanwezigen, waaronder de broer van Bert Teunis, probeerden Schrijnen in een hoek te drijven en hem het mes af te nemen. Op dat moment kwam Bert Teunis het café binnen en zonder iets te zeggen trok hij een mes en plantte dat in de borst van Schrijnen. Die schreeuwde, viel kermend neer en overleed ter plaatse. Het gevecht was terstond afgelopen. Het gezelschap Weertenaren verliet haastig het café en spoedde zich over de grens naar Nederland.
Het Parket van Tongeren werd telefonisch gewaarschuwd. Op maandag 6 augustus 1923 werd er sectie op het lijk van Schrijnen verricht in tegenwoordigheid van wachtmeester Janssen van de Nederlandse Koninklijke Marechaussee te Weert. Het lijk werd daarna in een kist gelegd, die door het Parket werd verzegeld.
Silvester Drieskens is geboren op 15 september 1876 te Bocholt. Al op jonge leeftijd moest hij in Fingern bij Düsseldorf gaan werken in een steenbakkerij. Nadat hij dat enkele maanden had gedaan, ging hij bij boeren werken totdat zijn vader hem op 17-jarige leeftijd in de leer deed bij een kleermaker in Bree. Vervolgens vervulde hij gedurende twee en een half jaar zijn militaire dienstplicht in Luik. Teruggekeerd in Bocholt werd hij kleermaker. Silvester is op 1 februari 1905 getrouwd met Catharina Kollée, geboren op 27 januari 1882 te Stramproy. Op een zeker moment nam het echtpaar Drieskens- Kollée een café in Bocholt over. Naast het cafébedrijf exploiteerde het ook een stoffenwinkel. Silvester bleef ook het kleermakersvak uitoefenen. Op 79- jarige leeftijd nam hij zijn intrek in het Rustoord van de zusters van het H. Kruis te Bree. Hij overleed te Bree op 15 september 1981, exact 105 jaar na zijn geboortedag.iii
Het vervolg in Weert
De dood van Schrijnen werd snel bekend in Weert. De marechaussee in Weert hield vijf Weertenaren aan die behoorden tot het clubje waarmee Schrijnen ruzie had gemaakt. Bert Teunis, woonachtig in Altweert, werd in zijn huis als vermoedelijke dader gearresteerd. Aanvankelijk ontkende hij de dodelijke steek toegebracht te hebben, maar later legde hij een bekentenis af. Hij verklaarde dat het niet zijn bedoeling geweest was Schrijnen te vermoorden. Hij zei dat hij eigenlijk niet wist wat hij gedaan had. Het mes had Teunis in het café in Bocholt achtergelaten. Bert Teunis werd ter beschikking van Justitie gesteld en op donderdag 9 augustus 1923 overgebracht naar Roermond en daar opgesloten in het Huis van Bewaring.iv
Er werd nog gezocht naar een een zekere Verhagen die aan de gewelddadige dood van Schrijnen medeplichtig zou zijn.
De kist met het lijk van Schrijnen werd op dinsdag 7 augustus 1923 per auto van Bocholt naar Weert overgebracht. Twee Belgische gendarmes begeleidden de wagen tot de grens waar het aan de Nederlandse politie werd overgegeven. De kist werd vervolgens overgebracht naar het St. Jans Gasthuis in Weert. Op woensdag 8 augustus 1923 werd Michiel Schrijnen onder grote belangstelling begraven.
Caféruzies die beslecht worden met fatale steekpartijen kwamen en komen met enige regelmaat voor, ook in Weert. Vaak speelt overvloedig drankgebruik daarbij een kwalijke rol. Voor de Limburger Koerier was een steekpartij met dodelijke afloop in 1905 in Susteren aanleiding om nog eens te waarschuwen tegen de gevolgen van overmatig gebruik van alcoholische dranken. Hieronder staat een passage in bloemrijke taal daarover in de Limburger Koerier van 31 januari 1906.
“`t is Zondag, de jongens gaan onder elkaar uit, loopen, daar niets anders hen trekt, naar de café`s, verzwelgen er ongelooflijke hoeveelheden bier, geraken in zulk een verhitten toestand, dat `t geringste meeningsverchil opgeblazen wordt tot een felle vijandschap, en dan…, `t mes zit zoo los, de drank maakt zoo verblind! Nauwelijks een minuut later of een der aanwezigen, iemand in den bloei der jongelingsjaren veelal, ligt daar stervensreutelend, wentelend in zijn bloed neer. Twee menschenlevens zijn verwoest! Want ook de dader zal, als hij morgen gansch ontnuchterd is, den omvang van zijn gruweldaad eerst volkomen overzien. Wat wroeging zal dan niet zijn deel zijn, behalve de gerechte straf, die hem jaren lang aan de samenleving onttrekt, welke op zijn voorhoofd meest voor zijn leven lang, de schande der gevangenis drukt! Aan den vooravond van den Eersten Limburgschen Drankbestrijderdag kan `t zijn nut hebben de ontzettende gevolgen van `t overtollig gebruik van bier en alcohol te teekenen in schrille kleuren”.
De zaak voor de rechtbank te Roermond: eerste zittingsdag
Op woensdag 26 september 1923 moest de 32-jarige landbouwer Bert Teunis uit Weert zich voor de rechtbank te Roermond verantwoorden. Hem werd ten laste gelegd dat hij op 5 augustus 1923 te Bocholt met het oogmerk om Michiel Schrijnen zwaar lichamelijke letsel toe te brengen met een geopend knipmes in de borst had gestoken en hem in het hart had getroffen, ten gevolge waarvan Schrijnen kort daarop was overleden. Er waren drie getuigen en een getuige-deskundige gedagvaard. Sinds zijn arrestatie was Bert Teunis gedetineerd in Roermond.
De getuige-deskundige was dokter F. Ghisneau uit Tongeren, die sectie op het lijk van Schrijnen had verricht. Hij gaf uitleg over de toegebrachte verwondingen en de doodsoorzaak. Schrijnen had verwondingen aan het hoofd maar die waren van onbeduidende betekenis. In zijn borst had hij een diepe wonde die reikte tot in de linkerhartkamer. De snee daarin was 6,5 centimeter groot. Het onvermijdelijk gevolg daarvan was de dood, die onmiddellijk moest zijn ingetreden. Ghisnau was van mening dat de snee met geweld moest zijn toegebracht. Het was volgens hem aannemelijk dat de wonde met het mes, dat bij de zitting aanwezig was, kon zijn toegebracht. Ter adstructie had hij – een macaber detail – het hart van Schrijnen meegebracht en wees hij daarin de steekwonde aan.
De eerste getuige, Petronella Verhagen uit Weert, die bij de vechtpartij in het café van Drieskens aanwezig was geweest, vertelde dat Schrijnen was beginnen te ‘stechelen’. Hij had een mes getrokken en de getuige daar tweemaal mee geslagen. Haar broer had Schrijnen het mes afgepakt en dat aan haar gegeven. Zij had daarna het café verlaten en was direct teruggegaan naar Weert. Zij had niet gezien dat Schrijnen was gestoken. Ook had zij Bert Teunis niet in het café gezien. Zij had pas de volgende dag van de wachtmeester gehoord dat Schrijnen was doodgestoken. Eerst `s avonds had zij met haar broers erover gesproken. De Rechtbank had twijfels over haar verklaringen en wees haar op het belang van de door haar afgelegde eed. Zij bleef echter bij haar verklaringen en voegde er nog aan toe dat zij op weg naar huis niet met haar broers over het voorval te hebben gesproken.
De tweede getuige was Hubert Verhagen, een broer van Petronella Verhagen. De president van de rechtbank wees hem met klem erop de gehele waarheid en niets dan de waarheid te zeggen.vi Hubert Verhagen verklaarde met zijn broer Louis, zijn zus Petronella, een broer van Bert Teunis en enige andere personen uit Weert het café van Drieskens zijn binnengegaan. Daar begon Schrijnen te ‘stechelen’. Wat deze gezegd had, had hij niet gehoord. Toen hij Schrijnen buiten het café wilde zetten, trok deze een mes en sloeg de getuige. Schrijnen had ook de broer van Bert Teunis geslagen. Daarop had hij Schrijnen met een stoel in een hoek van het café gedreven en hem het mes afhandig gemaakt. Tegelijkertijd zakte Schrijnen op een bank ineen. Hoe dat kwam, wist hij niet. Het mes had hij aan zijn zus gegeven. Hij had Schrijnen niet doodgestoken en hij wist ook niet waarom deze in elkaar was gezakt. Ook hij had Bert Teunis niet in het café gezien. Hij ontkende dat hij aan de wachtmeester had gezegd dat hij Schrijnen had zien sterven. Hij had die dag niet gedronken. Hij had pas de volgende dag gehoord dat Schrijnen was doodgestoken. Hij had er met zijn zus, met wie hij naar huis was gegaan, niet over gesproken.
De president van de rechtbank wees Hubert Verhagen op het leugenachtige van diens verklaring in een zo belangrijke zaak waar een mensenleven mee was gemoeid. Hij vond het niet aannemelijk dat hij zo vroeg van de kermis naar huis was gegaan zonder ook maar een glas bier gedronken te hebben. Hubert Verhagen zei daarop dat hij naar huis was gegaan, omdat zijn zus ‘permiteerde van de pien’.vii
De derde getuige, Louis Verhagen, een broer van Hubert en Petronella Verhagen, was niet komen opdagen vanwege ziekte.
Tijdens het verhoor van de getuigen had Bert Teunis met samengevouwen handen stil op de beklaagdenbank zitten te huilen. Bij zijn ondervraging vertelde hij dat hem bij het café van Drieskens was toegeroepen ´Bert, ze hebben je broer onder´. Hij was toen naar binnengegaan, had zich door het volk gedrongen en zag Schrijnen met een geopend mes naar Hubert Verhagen slaan. Toen hij Schrijnen passeerde om te zien waar zijn broer zich bevond, had deze hem toegeroepen: ‘ik steek je kapot’. Hierop had hij Schrijnen een flinke klap op de borst gegeven om hem buiten gevecht te stellen. Hij had hem echter op het hoofd willen slaan. Hij vertelde verder dat hij erg zenuwachtig was geweest en geheel van streek. Ten slotte zei hij huilend: ‘ik heb ook goed voor hem gebeden, ik heb nu toch geen geluk meer’.
Mede op verzoek van de advocaat van Bert Teunis, mr. P. Tripels uit Roermond, werd de zaak voor onbepaalde tijd uitgesteld tot de komst van de derde getuige.ix
Mr. dr. Paul Clément Georges Tripels (Maastricht, 10 maart 1881 Roermond, 29 augustus 1955) was een lid van de bekende Maastrichtse advocatenfamilie Tripels. Hij was advocaat en procureur Roermond. Hij promoveerde in 1905 aan de universiteit van Amsterdam. Ook is hij deken van de orde van Advocaten in het arrondissement Roermond geweest. Paul Tripels heeft ook gedurende een aantal jaren zitting gehouden in Weert in Het Bruine Paard aan de Markt te Weert, zoals onder meer uit onderstaande advertentie in het Kanton Weert van 23 juni 1917 blijkt.x
Een intermezzo
Op dinsdag 17 oktober 1923 werd de zaak tegen Bert Teunis voor de rechtbank te Roermond hervat. Omdat het gerucht de ronde deed dat Bert Teunis niet de hoofddader zou zijn, vorderde het Openbaar Ministerie een nieuw onderzoek in de zaak. Mr. Tripels greep die ontwikkeling aan om onmiddellijke invrijheidstelling van Bert Teunis te vragen. Dat werd door de rechtbank, na zich daarover in raadkamer te hebben beraden, geweigerd. Het nadere onderzoek leverde geen ander resultaat op. De verdere behandeling van de zaak werd vastgesteld op woensdag 30 januari 1924.
De zaak voor de rechtbank te Roermond: tweede zittingsdag
Op woensdagmiddag 30 januari 1924 werd het onderzoek in de zaak van Bert Teunis wegens de dood van Michiel Schrijnen op 5 augustus 1923 in Bocholt hervat. De getuigen die tijdens de eerste zitting waren gehoord, hoefden niet meer te verschijnen. Ook de bij die zitting afwezige Louis Verhagen was niet meer als getuige gedagvaard. Wel waren er andere getuigen opgeroepen.
Wel werd de getuige-deskundige, dokter Ghisnau uit Tongeren, nogmaals gehoord. Hij gaf een duidelijke beschrijving van de wijze waarop de wonde was toegebracht namelijk van boven naar onder en van links naar rechts.
Daarbij was de 5de rib doorsneden en vervolgens het hart geraakt, dat achter de 5de en 6de rib ligt.De diepte van de wond was 10,2 centimeter tot in het hartzakje.
De tweede getuige, wachtmeester J. Janssen van de Koninklijke Marechaussee te Weert verklaarde bij de sectie op het lijk van Schrijnen in België aanwezig te zijn geweest. Het lijk had slechts een wonde in de borst en een wonde op het hoofd. Hij had samen met de opperwachtmeester uit Weert in gezelschap van de commandant van de gendarmerie uit Bree Bert Teunis in Weert aangehouden. Aanvankelijk had Bert Teunis ontkend dat hij Schrijnen had gestoken, maar na enige meters te zijn weggeleid, barste hij in tranen uit, reikte de opperwachtmeester en de commandant de hand en zei: ‘ja, ik heb het gedaan’. Bij het verhoor op het bureau van de marechausseekazerne te Weert, zei hij echter weinig te weten van het mes. Eerst vertelde hij dat hij het in het kanaal had gegooid, daarna dat hij het aan zijn broer had gegeven. Deze had verklaard dat hij het in het kolenhok van de caféhouder Drieskens te hebben gegooid, maar daar werd niets gevonden. Toen de burgemeester van Bocholt zich met het onderzoek bemoeide, zei Drieskens dat hij het mes had verborgen. Hij had het dadelijk van een zoldertje gehaald.xi
De derde getuige, opperwachtmeester J Stohr te Weert, zei dat Bert Teunis bij diens arrestatie ontkende de dodelijke steek toegebracht te hebben, maar hij maakte op hem de indruk dat hij het wel gedaan had en spoedig zou bekennen. Na enige meters barstte Bert Teunis in huilen uit, reikte hem de hand en bekende. In de marechausseekazerne had hij een nadere bekentenis afgelegd waarbij hij onder meer verklaarde Schrijnen recht in de borst gestoken te hebben. Hij bevestigde het relaas van opperwachtmeester Janssen over het zoeken en vinden van het mes.
De Officier van Justitie vroeg vervolgens aan Bert Teunis waarom hij eerst verklaard had gestoken te hebben en later geslagen te hebben. Teunis antwoordde daarop dat hij niet wist of hij het gedaan had. Hij had maar een keer geslagen. Ook wist hij niet dat Schrijnen een wond aan zijn hoofd had. Op vraag van de president van de rechtbank of hij er met niemand over had gesproken, antwoordde hij dat hij dat niet had gedaan. De president trok dat in twijfel. Hij meende dat men de koppen wel bij elkaar zou hebben gestoken. Bert Teunis verklaarde met nauwelijks verstaanbare stem verder dat hij wel wist dat hij Schrijnen geraakt had maar niet waar. Schrijnen stond recht voor hem, hij was zenuwachtig en had maar raakgeslagen. Louis Verhagen had hij niet in het café gezien, maar wel diens broer Hubert en zus Petronella.
De vierde getuige, J. Tullemans, herbergier te Weert, zei wel gezien te hebben dat er ruzie in het café was, maar hij wist niet hoe die begonnen was. Toen men Schrijnen vast had, was hij naar buiten gegaan. Door het raam had hij gezien dat men Schrijnen met een ‘stekkenpot’, (een pot met lucifers) op het hoofd sloeg. Hij had toen geroepen ‘moet er nu een moord gebeuren’ en was weer het café binnengegaan. Hij had Schrijnen bij de hand genomen, maar wist niet dat hij gestoken was. Hij meende dat Schrijnen een ‘zweem’ had, maar enkele minuten daarna was hij een lijk. Een mes had hij niet gezien. Ook deze getuige verklaarde dat er daarna niet over was gesproken. De president van de rechtbank trok dat in twijfel. Op een vraag van de Officier van Justitie wie hij dacht dat de dader was, antwoordde Tullemans doodleuk ´Ik heb niet kunnen denken`.
Deze J. Tullemans is waarschijnlijk Joannes Henricus Hubertus (Jean) Tullemans (Weert, 7 september 1884 – Weert, 17 juli 1956). Volgens een bericht in het Kanton Weert van 5 mei 1922 had Tullemans toen een café aan de Oelemarkt. In 1926 baatte hij een café uit aan het Bassin te Weert. Eerder had zijn vader Gerardus Hubertus (Gerard) Tullemans (Weert, 25 november 1856 – Weert, 4 juni 1941) een café logement uitgebaat aan de andere, westelijke kant van het kanaal. In een advertentie in het Kanton Weert van 27 december 1926 wordt gemeld dat notaris Michielsen te Weert op verzoek van de heer G. Tullemans ten koffiehuize van Jean Tullemans aan het kanaal te Weert een huis verkoopt, gelegen aan het kanaal waarin vroeger een café en logement werd uitgeoefend.
Er werden ook nog enkele andere getuigen gehoord maar hun verklaringen kwamen nagenoeg overeen met wat de eerder getuigen hadden verklaard.
De eis van het Openbaar Ministerie
De Substituut-Officier van Justitie, mr. dr. Rieter, vond dat het wettig en overtuigend bewijs in de zaak geleverd was door de bekentenis van de verdachte, aangevuld door de getuigenverklaringen. Wat betreft de vraag welke straf aan Bert Teunis zou moeten worden opgelegd, nam de officier in aanmerking dat Bert Teunis de dood van Schrijnen niet had gewild. Ook stond Schrijnen bekend als een vechtersbaas. Op grond van die omstandigheden eiste hij twee jaar gevangenisstraf met aftrek van de duur van de preventieve hechtenis.
Het pleidooi van de advocaat
Mr. Paul Tripels wees eerst op het tragische van de gebeurtenis. Een jongeman had het leven gelaten zonder een woord te spreken, zonder afscheid te kunnen nemen van de zijnen en zonder de minste troost. Hij was gestorven door het mes, met een mes in zijn hand, ver van zijn ouderlijk huis te midden van kermisvreugd. Na deze meelevende woorden bracht hij naar voren dat Schrijnen de reputatie had een eersteklas vechtersbaas en messentrekker te zijn. Dat stond in tegenstelling tot Bert Teunis die bij de rijks- en gemeentepolitie gunstig bekend stond.
Op de bewuste zondagavond werd tegen Bert Teunis gezegd dat Schrijnen met zijn broer doende was met de woorden ‘Bert, zij hebben je broer onder”. Daarop was Bert Teunis het café van Drieskens binnengegaan en heeft Schrijnen de noodlottige steek toegebracht. Volgens een Belgische aanwezige was al dat toneel toen bliksemsnel afgelopen.
Petronella Verhagen was al door het mes van Schrijnen getroffen in haar arm en de rand van haar hoed. Ook een zekere Aspers was geraakt. Toen Teunis binnenkwam, zag hij Schrijnen rondslaan met een mes in de hand. Tijd van overleg was er niet. In één seconde handelde hij en bracht Schrijnen de dodelijke steek toe. Mr. Tripels deed een beroep op artikel 41 tweede lid van het Wetboek van Strafrecht (noodweerexces).xiii Ter motivering daarvan voerde hij aan dat er sprake was van een aanranding. Er was een vechtpartij en Teunis verkeerde in de veronderstelling dat zijn broer daarbij betrokken was. Teunis zag alleen Schrijnen die hij vreesde en kende als een gevaarlijk persoon.
In de hevige gemoedsbeweging, die zich van hem meester maakte had hij als het ware in blindheid geslagen zonder zich in het minst rekenschap te geven van de gevolgen. Hij had in zenuwachtige opgewondenheid gehandeld en uit angst voor Schrijnen. Mr. Tripels wees vervolgens nog op enkele uitspraken in soortgelijke zaken van de rechtbanken te Roermond en Amsterdam. Ten slotte bracht hij nog naar voren dat Bert Teunis een goede zoon en een oppassende man was, uit een gezin van elf kinderen, die allen goed bekend stonden. De straf die de officier geëist had, vond hij niet op zijn plaats. Hij vroeg om clementie en een lichte straf. Bert Teunis zei met verstikte stem in zijn laatste woord Schrijnen niet te hebben willen doden.
De uitspraak
Op 12 februari 1923 wees de rechtbank te Roermond vonnis in de zaak tegen Bert Teunis. Zij veroordeelde hem wegens mishandeling de dood van Schrijnen ten gevolge hebbend, gepleegd op 5 augustus 1923 op de kermis te Bocholt, tot een gevangenisstraf van een jaar en drie maanden met aftrek van de duur van de preventieve hechtenis.
Bronvermeldingen
[1] https://bocholt.be/wielwandeling-1/
[2] Een krant spreekt over brooddronken Weertenaren. Het is zeer waarschijnlijk dat er sprake was van dronken Weertenaren.
[3] Bron: noeldemey.blogspot.com
[4] In het Huis van Bewaring is tegenwoordig het hotel-restaurant Het Arresthuis, Pollartstraat 7, Roermond, gevestigd.
[5] https://sjgweert.nl/algemeen/oversjgweert/geschiedenis
[6] President van de rechtbank was E. J. Bolsius, die deze functie van 1911 tot 1939 heeft bekleed. Bron: Rechtspraak in Roermond; redactie Berkvens, Van der Bruggen, Magnée .
[7] Waarschijnlijk is bedoeld: “crepeerde van de pien”.
[8] De ouders van de getuigen Verhagen zijn Arnoldus (Nol) Verhagen (Nederweert, 14 augustus 1804 – Weert, 11 juni 1926) en Johanna Maria (Mie) Smeets (Weert, 6 juli 1844 – Weert, 17 juni 1929). Het echtpaar Verhagen – Smeets heeft 13 kinderen gekregen.
[9] Mr. dr. Paul Clément Georges Tripels (Maastricht, 10 maart 1881 – Roermond, 29 augustus 1955) was een lid van de bekende Maastrichtse advocatenfamilie Tripels. Hij was advocaat en procureur in Roermond. Hij promoveerde in 1905 aan de universiteit van Amsterdam. Ook is hij deken van de orde van Advocaten in het arrondissement Roermond geweest.
[10] In het pand van Het Bruine Paard is anno 2023 Bistro de Umbelder gevstigd.
[11] Deze burgemeester was Henrik Langers (Bocholt, 21 maart 1858 – Bocholt, 24 juli 1933). Langers is meer dan 40 jaar, van 1891 tot zijn overlijden in 1933, burgemeester van Bocholt geweest.
[12] https://studiezaal.erfgoedhuisweert.nl/detail.php?nav_id=2-1&id=205258676&index=1
[13] Artikel 41 van het Wetboek van Strafrecht handelt over noodweer en noodweerexces en luidt:
‘1 Niet strafbaar is hij die een feit begaat geboden door de noodzakelijke verdelging van eigen of andermans lijf, eerbaarheid of goed tegen ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding.
2 Niet strafbaar is de overschrijding van de grenzen van de noodzakelijke verdediging, indien zij het onmiddellijk gevolg is geweest van een hevige gemoedsbeweging, door de aanranding veroorzaakt`.