Inleiding
Diefstal is van alle tijden en culturen. Diefstal kan omschreven worden als het wegnemen van een goed van een ander met de bedoeling dat zich permanent toe te eigenen. Diefstal is schending van het eigendomsrecht. Op diefstal staat in alle rechtstelsels straf. In de Bijbel zijn in het Boek Exodus, 22, 1-4 straffen opgenomen voor diefstal van vee. In de Twaalftafelenwet, de oudst geschreven wetgeving van de Romeinen, werd onderscheid gemaakt tussen diefstal met of zonder betrappen op heterdaad. Het 7de gebod van de 10 geboden van de katholieke kerk luidt: ‘Gij zult niet stelen’.
De straffen op diefstal varieerden in diverse rechtstelsels van brandmerken, verbanning, hand afhakken, gevangenisstraf, boetes, werkstraffen tot de doodstraf. In het huidige Nederlands Wetboek van Strafrecht is in artikel 310 diefstal strafbaar gesteld met een maximumgevangenisstraf van vier jaren.
In de `Journal de la province de Limbourg` van 2 oktober 1817 wordt in een kort artikel in het Frans verslag gedaan van het strafproces tegen een dief en een heler uit Weert.[1] Ik geef de inhoud van de gebeurtenissen in mijn bewoordingen hierna weer. Ook vermeld ik enige gegevens van de bij deze zaak betrokken personen.
Een inbraak in Weert in 1817
In de nacht van donderdag 20 februari op vrijdag 21 februari 1817 werd er ingebroken in het huis van Jean François Vinkers, landbouwer, in Weert. Dat huis lag naar alle waarschijnlijkheid in de Beekpoort, een zogenaamde voorpoort, een gebied buiten de Beekpoort, waar de Bocholterbeek de stad binnenstroomde. Bij die inbraak werden een zilveren horloge met sleutel, een zilveren ketting, een zilveren stempel, twee paar zilveren gespen, zes hemden en 8 Franse kronen gestolen.
Als verdacht van die diefstal werd Jacques Luys uit Weert aangehouden. Hij had de gestolen goederen blijkbaar al van de hand gedaan, want er werd ook een zekere Albert Albers gearresteerd op verdenking van heling van de gestolen goederen. Beide heren werden vanwege deze verdenkingen voor het Hof van Assisen te Maastricht gedagvaard.[2] De zittingen van het Hof vonden plaats in het stadhuis van Maastricht. [3]
Stadhuis van Maastricht, waar de zittingen van het Hof van Assisen plaatsvonden
De zaak voor het Hof van Assisen van de provincie Limburg
Ongeveer zeven maanden na de inbraak diende op 29 september 1817 de rechtszaak tegen Jacques Luys en Albert Abers voor het Hof van Assisen te Maastricht. De berechting vond plaats volgens de Franse Code pénal.
Deze Code pénal was op 1 januari 1811 in het Franse keizerrijk, waartoe ook het bij decreet van 10 oktober 1795 bij Frankrijk ingelijfde Weert behoorde, in werking getreden. Na het vertrek in 1813 van de Franse troepen uit Nederland vaardigde Willem I, “Souverein Vorst der Vereenigde Nederlanden”, op 11 december 1813 een Besluit uit, “houdende bepalingen ten aanzien van de Lijfstraffelijk Regts-oefening in de Verënigde Nederlanden”: het zogenaamde “Gesel- en Worgbesluit”.[4] Daarin werd onder meer de Franse Code pénal ‘bij provisie’ gehandhaafd, “totdat daaromtrent nader zal zijn voorzien”. Dat `bij provisie` heeft lang geduurd. Wel werd er een vertaling van de Code pénal in het Nederlands vervaardigd: het Wetboek van Strafregt. De Code pénal bleef met wijzigingen tot 1886 in Nederland van kracht. Toen pas werd die overigens vaak gewijzigde code vervangen door het Nederlandse Wetboek van Strafrecht.
Jacques Luys, 38 jaar, landbouwer en dagloner, geboren en wonend in Weert, werd beschuldigd in de nacht van 20 op 21 februari 1817 ingebroken te hebben in het huis van Jean Francois Vinkers, en daar een aantal zilveren voorwerpen en andere zaken frauduleus ontvreemd te hebben.
Albert Albers, 50 jaar, handelaar in kruidkoek en dagloner, geboren te Arnhem en wonend in Weert, werd beschuldigd van medeplichtigheid aan die diefstal door deze voorwerpen geheel of gedeeltelijk bewust geheeld te hebben. De gestolen voorwerpen bleken eigendom te zijn van een zekere Godfroid Vinkers.
De uitspraak van het Hof
Het Hof verklaarde beide heren schuldig aan de hen ten laste gelegde feiten. In principe stond volgens de Code pénal op heling dezelfde straf als op diefstal. Het Hof maakte echter een aanmerkelijk onderscheid tussen de opgelegde straffen.
Jacques Luys werd wegens diefstal veroordeeld tot 10 jaar dwangarbeid[5] en openbare tentoonstelling aan de schandpaal.[6] Bij het bepalen van de strafmaat nam het Hof in aanmerking dat Jacques Luys in 1800 door la Cour de justice criminelle (het Hof van Strafrecht) van het Département de la Meuse wegens diefstal tot een gevangenisstraf was veroordeeld. Hij was later ook in `s Hertogenbosch veroordeeld, maar erin geslaagd te ontsnappen.[7] Hij was dus in het strafrechtelijk jargon een recidivist. Na zijn terugkeer in Weert was hij de schrik van de inwoners van die gemeente. Hij had geen bekende middelen van bestaan. Hoewel hij verdacht werd van verschillende diefstallen, durfden zijn medeburgers hem niet bij de autoriteiten aan te geven zoveel angst boezemde hij hen in.
Strafbepaling diefstal gedurende de nacht (artikel 384 van de Code pénal/Wetboek van strafregt)
Albert Albers daarentegen was nimmer opgepakt door Justitie, hoewel hij sinds enige tijd onder verdenking stond door zijn banden met Luys en andere ongunstig bekendstaande personen. Albert Albers werd door het Hof wegens heling veroordeeld tot 5 jaar opsluiting.
Strafbepaling heling (artikel 380 slotzin van de Code pénal/Wetboek van strafregt)
Ook werden Luys en Albers veroordeeld de gestolen zaken terug te geven en tot betaling van de door de staat gemaakte kosten.
In de ogen van een burger in de 21ste eeuw zijn de door het Hof van Assisen op grond van de Code pénal opgelegde straffen hoog. Het lijkt daarom nuttig enige aandacht te besteden aan ontwikkelingen in de rechtspraak in die tijd. In Weert werd eeuwenlang recht gesproken door de schepenen op basis van lokale en regionale rechtsregels. Daar kwam tijdens de Franse periode verandering in. In Weert gingen de Franse wetten, waaronder de Code pénal, gelden.
De Code pénal beoogde onder meer eenheid en continuïteit van het strafrecht in het hele Franse keizerrijk te bewerkstelligen. De code bevatte afschrikwekkende en intimiderende straffen. De straffen waren zwaar en wreed. De rol van de rechter was beperkt. De rechter had bij een straftoemeting de keuze tussen een in de wet vastgelegd maximum en een minimum; een in onze ogen rigide systeem. Misdrijven moesten volgens de Franse Code d` Instruction Criminelle (wetboek van strafvordering) worden berecht door een Hof van Assisen. Als misdrijven werden in de Code Pénal onder meer aangemerkt moord, doodslag, verkrachting, diefstal en mishandeling. Er werd geen onderscheid gemaakt in zwaarte en omstandigheden van een misdrijf. In het rigide karakter van de Code pénal was na het vertrek van de Fransen in het Gesel- en Worgbesluit van 1813 al wel een aantal veranderingen doorgevoerd. In het Gesel- en Worgbesluit was bijvoorbeeld in artikel 9 opgenomen dat de rechters in de keus van hun straffen “acht zullen geven op den aard der misdaad, den Persoon des misdadigers, en de verzwarende of mitigerende omstandigheden, bij de misdaad hebbende plaats gehad”. Ook was een aantal straffen vervangen, gewijzigd of gemitigeerd. Een voorbeeld daarvan is de vervanging van tentoonstelling aan de kaak. Het starre systeem van de Code pénal werd daardoor versoepeld.
Artikel 9 van het “Gesel- en Worgbesluit”
Hoewel de straffen voor de diefstal en de heling van goederen in onze ogen hoog lijken, heeft het Hof van Assisen te Maastricht niet anders gedaan dan de toen geldende Code pénal letterlijk toepassen. Het Hof kon gelet op de dwingende bepalingen van de wet ook niet anders. Men dient wel te bedenken dat de tenuitvoerlegging van de straffen ten gevolge van het Gesel- en Worgbesluit milder kon zijn. Waar de veroordeelden hun straf hebben ondergaan is mij niet bekend. Mogelijk is dat voor Luys het Tuchthuis van Vilvoorde.[8]
Wie waren de slachtoffers?[9]
De inbraak vond plaats bij Jean François Vinkers. Joannes Franciscus Vinkers is op 4 oktober 1770 te Weert gedoopt en op 11 december 1847 op 77-jarige leeftijd te Weert overleden. In de overlijdensakte is als zijn beroep landbouwer vermeld. Joannes Franciscus Vinkers was gehuwd met Joanna Catharina Huiken/Huijken/Heuken, geboren circa 1879 te Bocholt en op 60-jarige leeftijd op 31 januari 1840 overleden te Weert. Hij woonde ten tijde van zijn overlijden aan de Beekpoort te Weert. Als zijn beroep is landbouwer vermeld.
Overlijdensakte Joannes Franciscus Vinckers. Bron: register burgerlijke stand gemeente Weert
Het echtpaar Vinkers-Huiken woonde in de Beekpoort te Weert. Zij hebben voor zover mij bekend geen kinderen gekregen. De ouders van Joannes Franciscus Vinkers zijn Thomas Vinkers, gedoopt op 21 december 1742 te Weert en overleden op 17 april 1792 te Weert, en Joanna Maria Peeten, geboren circa 1740 en begraven op 14 december 1791 te Weert. Het echtpaar Vinkers-Peeten is op 21 januari 1770 kerkelijk getrouwd te Weert en heeft 10 kinderen gekregen.
De gestolen voorwerpen behoorden toe aan Godfroid Vinkers. Wie met deze Godefridus Vinkers wordt bedoeld is onzeker. In eerste instantie dacht ik aan een jongere broer van Joannes Franciscus Vinkers. Deze Godefridus Vinkers is op 11 augustus 1772 te Weert gedoopt.[10] Hij is echter op 7-jarige leeftijd op 25 september 1779 te Weert overleden en de volgende dag in Weert begraven ‘in ense kercke’. In de overlijdensmelding in het register van de Martinuskerk staat dat hij is overleden ‘aan de Beukport”, de Beekpoort. Het lijkt mij zeer onwaarschijnlijk dat deze reeds lang geleden op jonge leeftijd overleden Godefridus Vinkers de eigenaar van de gestolen voorwerpen zou zijn.
Overlijden Godefridus Vinckers, zoon van Thomas Vinckers en Joanna Maria Peeten . Bron: register Martinuskerk Weert
De eigenaar van de gestolen voorwerpen zou een andere Godefridus Vinckers kunnen zijn. Deze Godefridus Vinkers is geboren op 20 mei 1793 en gedoopt op 21 mei 1793 te Weert.
Doop Godefridus Vinckers op 21 mei 1793. Bron: register Martinuskerk Weert
Deze Godefridus Vinckers is priester geweest in Antwerpen. Dat blijkt onder meer uit de Oorspronkelijk Aanwijzende Tafels van 15-5-1844 van het Kadaster. Godefridus Vinckers wordt daarin vermeld als eigenaar van een een aantal onroerende goederen in Weert. Als zijn eigendom worden vermeld 2 percelen in Valenakker, een perceel in Hulderbemd, een akker in Altweert, bouwland in het Molenveld en een huis met tuin en erf in de Maasstraat.
Rood omrand: onroerend goed van Godefridus Vinckers, priester te Antwerpen, in de Maasstraat. Bron: Kadaster, Weert, 15-05-1844, oorspronkelijk aanwijzende tafels, NL/LI/WEE01/O0096
Het kan zijn dat deze Godfroid Vinkers tijdens zijn afwezigheid uit Weert de gestolen voorwerpen bij Jean François Vinkers, een familielid, had achtergelaten.
Deze Godefridus Vinckers is op 28 januari 1859 op 65-jarige leeftijd overleden te Altweert.
Overlijdensakte Godefridus Vinckers, Roomsch Catholijk Priester. Bron: register burgerlijke stand gemeente Weert
Wie waren de veroordeelden?
De heler van de gestolen voorwerpen was Albert Albers. Het heeft moeite gekost om deze persoon te traceren, omdat in diverse bronnen een andere voornaam is vermeld. Hij is op 5 mei 1795 te Weert gehuwd met Anne Marie (Joanna Maria) Gijsen/Giesen, gedoopt 6 juni 1760 te Weert en op 72-jarige leeftijd op 18 februari 1833 te Weert overleden. In de huwelijksakte is als voornaam van Albers Bernardus vermeld, evenals bij het overlijden van Anna Marie Gijsen. Volgens de huwelijksakte zou hij geboren zijn in ‘Zaerdate’ (?). Volgens een andere bron zou hij op 21 december 1766 te Arnhem gedoopt zijn.
Huwelijksakte Bernardus (Albert) Albers en Anna Maria Giesen. Bron: register Martinuskerk Weert
Bij de doop van een zoon van Albers en Giesen, Wulhelmus, op 7 maart 1796 wordt als voornaam van Albers Lambertus vermeld.
In de geboorteakte van Marie Albers, dochter van Albert Albers en Marie Giesen, van 5 Thermidor l`an 6 (23 juli 1798) wordt als zijn voornaam Albert vermeld.[11] Het echtpaar woonde op de ‘Hoogensteenweg’. De voornaam Albert wordt ook vermeld in de geboorteakte van Anne Albers, 3 Frimaire l`an 9 (24 november 1800). Dat is ook het geval in de geboorteakte van Henry Guillaume Hubert Albers, van 15 februari 1815. Het echtpaar woonde toen aan de ‘uijlenmerckt’.
Als zijn beroep wordt dagloner vermeld. Hij was de schrijfkunst niet machtig.
Geboorteaangifte Marie Albers. Bron: register burgerlijke stand gemeente Weert
Het echtpaar Albers-Giesen heeft voor zover mij bekend vijf kinderen gekregen. Ik heb geen overlijdensdatum en- plaats van Albert/Lambertus/Bernardus Albers gevonden.
De dief was Jacques Luys. Jacobus Luys is op 26 januari 1777 geboren te Weert en op 52-jarige leeftijd overleden op 13 februari 1829 te Weert. Hij is op 30 maart 1799 gehuwd met Jeanne (Joanna) Vinckers, geboren 23 december 1776 te Weert en op 4 februari 1841 overleden en te Weert. Jeanne Vinckers is een dochter van Thomas Vinkers en Joanna Maria Peeten en dus een zus van Jean François Vinckers. Jacques Luys had dus ingebroken in het huis van zijn zwager Jean François Vinckers. Dat verklaart de ondertitel van de aanhef van dit artikel.
Het echtpaar Luys-Vinckers heeft 5 kinderen gekregen. Bij het huwelijk van zoon Joannes met Petronella van Mol op 5 maart 1825 is vermeld dat Joanna Vinkers dagloonster was en dat Jacobus Luijs zonder beroep was. Gelet op de hem opgelegde straf zal hij niet bij dat huwelijk aanwezig zijn geweest.
Geografische aanduidingen, vermeld in het artikel, aangegeven op de Ferrariskaart 1777. Bron: www.kbr.be/en/the-ferraris-map.
1 Beekpoort, 2 Hogensteenweg, 3 Uijlenmerckt, 4 Maasstraat.
Resumé
In dit artikel heb ik de inbraak in 1817 in de woning van Jean François Vinkers in Weert en de diefstal van onder meer een aantal zilveren voorwerpen beschreven. De dief en de heler zijn door het Hof van Assisen te Maastricht tot 10 jaar dwangarbeid resp. vijf jaar opsluiting veroordeeld. De dief, Jacques Luys, bleek een zwager van Jean François Vinkers te zijn.
Bronnen
[1] De “Journal de la province de Limbourg” was een Franstalige krant die van 1816 tot 1829 te Maastricht verscheen.
[2] Een Hof van Assisen oordeelde over personen die verdacht werden van het plegen van een ernstig misdrijf. Hoven van Assisen waren in Frankrijk in 1791 ingesteld. Tijdens de Franse inlijving werd deze rechtsinstelling ook in het huidige België en Nederland ingevoerd. Een Hof van Assisen bestond uit vijf raadsheren. De in de Franse tijd bij het Hof van Assisen ingevoerde juryrechtspraak was in Nederland al op 11 december 1813 afgeschaft in artikel 16 van het besluit “houdende bepalingen ten aanzien van de Lijfstraffelijk Regts-oefening in de Verënigde Nederlanden”: het zogenaamde Gesel- en Worgbesluit. Het Hof van Assisen bleef in Limburg in stand zowel tijdens het (Verenigd) Koninkrijk der Nederlanden (1815-1830) als tijdens de Belgische periode (1830-1839). Bij de opheffing per 1 januari 1842 van de uitzonderingstoestand in de Nederlands provincie Limburg werd het Hof opgeheven.
[3] Ik gebruik in dit artikel verschillende schrijfwijzen van de namen omdat die ook in documenten en bronnen verschillend kunnen zijn.
[4] Het Gesel- en Worgbesluit heeft zijn benaming te danken aan de volgende bepaling (artikel 7) in het besluit: “De straf van altoosdurende dwang-arbeid (travaux forcés à perpétuité) …wordt gesubstitueerd (vervangen) door de straf van geeseling, met de strop om den hals, aan de galg vastgemaakt…”. De straf “met de strop om de hals aan de galg vastgemaakt” stond symbool voor de doodstraf door worgen.
[5] In het vonnis staat conform de tekst in de Code pénal “dix années de travaux forcés” (tien jaar dwangarbeid). Ingevolge het Gesel- en Worgbesluit werd die straf omgezet in tien jaar tuchthuisstraf.
[6] De tekst van de veroordeling is “l`exposition publique au carcan” (openbare tentoonstelling aan de kaak). De kaak is een schandpaal, waaraan de veroordeelde zodanig werd bevestigd dat hij zich niet of nauwelijks kon bewegen. Boven het hoofd van de veroordeelde werd een bord geplaatst worden waarop met grote en leesbare letters zijn naam, beroep, woonplaats, misdaad en straf werd vermeld. Het aan de kaak stellen had een dubbele functie. Op de eerste plaats was het de bedoeling dat de veroordeelde publiekelijk werd vernederd en te schand gezet. Het publiek kon de veroordeelde beschimpen of op een andere wijze van zijn afkeer doen blijken. Op de tweede plaats moest er ook een afschrikwekkende werking voor de burgers van uit gaan om zich aan de wet te houden. In het Gesel- en Worgbesluit werd de schandpaal afgeschaft en bleef de publieke tentoonstelling op het schavot als straf over.
[7] `s Hertogenbosch behoorde van 1795 tot 1806 bij de Bataafsche Republiek en van 1806 tot 1809 tot het Koninkrijk Holland, en was vanuit Weert gezien buitenland. In 1809 werd het Koninkrijk Holland ook bij Frankrijk ingelijfd.
[8] In Vilvoorde was eind 18de eeuw een grote ’moderne’ gevangenis gebouwd. Deze heeft als zodanig ook dienst gedaan tijdens de periode 1815-1830, de tijd waarin België en Nederland het Koninkrijk der Nederlanden vormden. Een inwoner van Thorn, die in 1822 wegens moord op zijn echtgenote tot een langdurige tuchthuisstraf was veroordeeld, heeft die straf ondergaan in de gevangenis van Vilvoorde, waar hij overigens ook gestorven is. Bronnen: “Een echtelijk drama in Thorn in 1822”, Wil Filott, De Kroetwès, jaargang 28, nr. 3, september 2020, en “Het echtelijk drama in Thorn in 1822 en de Langemolenstraete te Vilvoorde”, Thieu Wieërs, De Kroetwès, jaargang 29, nr. 2, augustus 2021.De Kroetwès is het verenigingsblad van de Geschied- en Heemkundige Kring “Het Land van Thorn”.
[9] De gegevens van de slachtoffers en de veroordeelden heb ik bij elkaar “gesprokkeld” via diverse genealogische sites op het internet.
[10] In de doopakte van Godefridus Vinckers staat: “11 in suburbia torrentis natus eadem baptizatus est Godefridus filius legitimus Thomas Vinckers et Joanna Maria Peeten”. Met “in suburbia torrentis” wordt een plek aangeduid. Het woord “torrentis” intrigeerde mij. In het Latijn betekent het: bruisend, woelig, snel stromend, onstuimig”. Ik kan me slecht voorstellen dat aan ”torrentis” in combinatie met “suburbia” een dergelijke betekenis zou moeten worden toegekend. Mijn vermoeden is dat “torrentis” een verwijzing is naar stromend water. Dan zou de combinatie ”in suburbia torrentis” kunnen betekenen “in de buitenwijk bij de beek”: de Beekpoort. De vertaling luidt dan: “op 11 (augustus) is in de Beekpoort geboren en op dezelfde dag gedoopt Godefridus, wettige zoon van Thomas Vinckers en Joanna Maria Peeten”. De omschrijving “in suburbia torrentis” komt ook voor in de doopakte van Joannes Franciscus Vinckers.
[11] In Frankrijk was in 1795 een nieuwe tijdrekening (kalender) ingevoerd. In die tijdrekening werd een jaar verdeeld in 12 maanden van elk 30 dagen (aangevuld met 5 extra dagen). De maanden werden genoemd naar een in een maand voorkomend overheersend weertype of oogst. Voorbeelden: Nivôse: sneeuwmaand, december; Fructose: fruitmaand, augustus; Germinal: kiemmaand, maart. Een maand werd verdeeld in 3 tijdvakken (décades) van 10 dagen. Een dag telde 10 uren en een uur 100 minuten. Deze tijdrekening werd per 1 januari 1806 weer afgeschaft. Men keerde vanaf die datum weer terug naar de Gregoriaanse kalender.